Woonplaats

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

België

In de zin van artikel 3 WIB 1992 is de fiscale woonplaats een feitelijke woonplaats die noodzakelijkerwijze wordt gekenmerkt door een bepaalde bestendigheid of continuïteit[1], onafhankelijk van de burgerlijke woonplaats en van de nationaliteit, en die tot stand komt en bevestigd wordt door een geheel van vastgestelde omstandigheden, in het bijzonder de plaats van het werkelijk wonen en meer bepaald de plaats waar het gezin is gevestigd.[2]

Belangrijke indicator is de plaats is waar hij zijn familiale en affectieve banden heeft.[3] Andere kenmerkende gegevens van het feitelijk begrip fiscale woonplaats zijn de werkelijke woonplaats, het middelpunt van de levensbelangen en de haardstede van het gezin[4]


Nederland

Duurzame band van persoonlijke aard tussen de betrokkene en Nederland

Het komt er volgens vaste rechtspraak op aan of alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. Geen bijzondere betekenis komt toe aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals bijvoorbeeld iemands sociale of economische binding met een land. Aldus is niet vereist dat de betrokkene economische banden met Nederland heeft, bijvoorbeeld door het verrichten van betaalde arbeid.


Geen definitieverschil tussen fiscaliteit en socialezekerheid

De wetgever heeft met het woonplaatsbegrip in de volksverzekeringswetten beoogd aan te sluiten bij het fiscale woonplaatsbegrip (r.o. 3.5.2 Hoge Raad, 4 maart 2011, nr. 10/04026).


Jurisprudentie

"Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. In het licht van de omstandigheden dat hij geen duurzame woongelegenheid of vaste werkruimte in Nederland heeft, de (beperkte) tijd dat hij in Nederland is bij familie verblijft, niet (of nauwelijks) in Nederland werkt, en in ieder geval in de onderhavige jaren geen inkomsten uit werkzaamheden in Nederland heeft genoten, zijn de onder de feiten weergegeven banden die hij met Nederland heeft waaronder het hebben van familie in Nederland en van de Nederlandse nationaliteit, een Nederlands paspoort, een Nederlands rijbewijs alsmede de omstandigheid dat belanghebbende verzekerd is bij een Nederlandse zorgverzekering van onvoldoende gewicht om te kunnen concluderen dat belanghebbende in de onderhavige jaren naar de omstandigheden beoordeeld hier te lande woonde."


Procedures van één belastingplichtige, m.b.t. meerdere jaren
Bepalend daarbij is of uit uiterlijke omstandigheden blijkt dat de banden van de belastingplichtige met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft. De inspecteur die een natuurlijk persoon als binnenlandse belastingplichtige aanmerkt dient feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat die persoon in Nederland woont.
Belanghebbende heeft het aan hem uitgereikte aangiftebiljet niet heeft ingevuld en ingediend. Evenmin heeft belanghebbende naar aanleiding van het toegezonden aangiftebiljet uitdrukkelijk en gemotiveerd aangegeven dat hij niet belastingplichtig is. De stelling dat hij geen aangifte hoefde te doen omdat hij niet in Nederland woonde en daar geen inkomsten genoot wordt door de rechtbank verworpen. Op belanghebbende rust dan ook de last te bewijzen dat de uitspraak op bezwaar onjuist of de aanslag te hoog is (artikel 27e AWR).


Zie ook


Voetnoten

  1. Cass., 3 juni 2002, RG F010017F, beschikbaar op www.juridat.be.
  2. Hof van Beroep Gent, 14 september 1995, R.G.F. 1996, 105
  3. Hof van Beroep Brussel, 17 september 1998, Fisc.Koer. 1998, 524
  4. N. Honhon, La notion de domicile fiscal au regard d’une jurisprudence récente, R.G.F 2012/5, p. 15
  5. Gerechtshof Amsterdam 9 juni 2011, nrs. 09/00572 en 09/00573 op LJN.nl