Verdrag tussen Nederland, België en het Groothertogdom Luxemburg nopens wederkerige bijstand inzake de invordering van belastingschulden

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Verdrag tussen Nederland, België en het Groothertogdom Luxemburg nopens wederkerige bijstand inzake de invordering van belastingschulden[1] [2]

Tekst van de regeling

  • Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden;
  • Zijne Majesteit de Koning der Belgen;
  • Hare Koninklijke Hoogheid de Groothertogin van Luxemburg,

Bezield door de wens de wederkerige bijstand te verzekeren van de bevoegde autoriteiten inzake de invordering van belastingschulden, zulks ter uiteindelijke verwezenlijking van de economische unie tussen Nederland, België en het Groothertogdom Luxemburg, beoogd bij de op 5 September 1944 te Londen getekende Douaneovereenkomst,

Hebben besloten een Verdrag te sluiten en hebben daartoe als Hun Gevolmachtigden benoemd, te weten:

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:
Jonkheer G. Beelaerts van Blokland, Zaakgelastigde a.i. der Nederlanden te Brussel;
Zijne Majesteit de Koning der Belgen:
Zijne Excellentie de Heer P. van Zeeland, Minister van Buitenlandse Zaken;
Hare Koninklijke Hoogheid de Groothertogin van Luxemburg:
Zijne Excellentie de Heer Robert Als, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van het Groothertogdom Luxemburg te Brussel,

die, na elkander mededeling te hebben gedaan van hun volmachten, welke in goede en behoorlijke vorm werden bevonden, over de volgende bepalingen tot overeenstemming zijn gekomen:

Artikel 1

De bevoegde autoriteiten van de landen der Hoge Verdragsluitende Partijen verlenen elkander, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag en onverminderd de toepassing van alle andere bijzondere verdragen, wederkerig bijstand teneinde de invordering te verzekeren van de belastingschulden, bedoeld in het hiernavolgende artikel 2.

Artikel 2

Par. 1. Dit Verdrag is van toepassing op de door de Staat ten eigen bate of ten bate van de provinciën en de gemeenten geheven belastingen en rechten in hoofdsom, verhogingen en opcenten, zomede op de daarmede in verband staande boeten van niet strafrechtelijke aard, interessen en kosten.

Par. 2. De Regeringen van de Hoge Verdragsluitende Partijen kunnen door middel van langs diplomatieke weg uit te wisselen nota's de toepasselijkheid van dit Verdrag uitbreiden tot belastingen en rechten welke rechtstreeks door provinciën en gemeenten worden geheven.

Artikel 3

Par. 1. Op verzoek van de bevoegde autoriteit van het land, dat schuldeiser is, gaat de bevoegde autoriteit van een ander land, op welks grondgebied zich voor beslag vatbare goederen of inkomsten bevinden, over tot de invordering van de schuld.

Indien de schuld het voorwerp uitmaakt van een nog niet onherroepelijk beslist geschil, bepaalt de bevoegde autoriteit van het aangezochte land zich, voor wat het in geschil zijnde bedrag betreft, tot het nemen van de nodige conservatoire maatregelen om de invordering er van te waarborgen.

Par. 2. Tot staving van het verzoek legt de bevoegde autoriteit van het eisende land aan de bevoegde autoriteit van het aangezochte land over een ambtelijk gewaarmerkt afschrift van de executoriale titel en eventueel van de in kracht van gewijsde gegane administratieve of rechterlijke beslissing, alsmede van de door de borg ondertekende overeenkomst; zij stelt haar eveneens in kennis met andere bescheiden welke van nut kunnen zijn.

Par. 3. De bevoegde autoriteit van het aangezochte land is niet verplicht aan het verzoek gevolg te geven, indien de bevoegde autoriteit van het eisende land de middelen tot inning van zijn vordering op eigen grondgebied niet heeft uitgeput.

Artikel 4

Par. 1. De bevoegde autoriteit van het aangezochte land gaat over tot de invordering of tot het nemen van conservatoire maatregelen overeenkomstig de voorschriften, welke volgens de in dat land van kracht zijnde wetten gelden voor de invordering of de verzekering van door de bevoegde Minister van het aangezochte land als soortgelijk aangemerkte belastingen. Deze autoriteit is echter niet verplicht over te gaan tot een bij haar eigen wetgeving toegelaten onderzoek, executiemaatregel of conservatoire maatregel, indien een soortgelijke maatregel niet is voorzien in de wetgeving van het verzoekende land.

Par. 2. De in geval van betwisting in te stellen actie wordt gebracht voor de bevoegde rechter van het eisende land overeenkomstig diens fiscale en civiele wetgeving, en tegelijkertijd ter kennis gebracht van de ambtenaar die in het aangezochte land met de invordering is belast.

Indien evenwel de betwisting de geldigheid of de gevolgen van conservatoire of executoriale handelingen betreft, moet de actie worden ingesteld bij de bevoegde rechter van het aangezochte land overeenkomstig de wetgeving van dat land.

Artikel 5

De belastingschulden, welke in het ene land moeten worden ingevorderd voor rekening van een ander land, worden in het aangezochte land niet als bevoorrechte schulden beschouwd.

Artikel 6

De door het verzoekende land aan het aangezochte land overgelegde akten en bescheiden staan enkel ter beschikking van de met de invordering belaste administraties en zulks uitsluitend ten behoeve van de invordering. Zij mogen niet ter kennis worden gebracht van een andere administratie noch van derden.

Artikel 7

Ter uitvoering van dit Verdrag regelen de bevoegde autoriteiten van de landen in gemeen overleg al hetgeen betrekking heeft op de wijze, waarop de bijstand wordt verleend, de omwisseling en de overmaking van geïnde bedragen, de bepaling van een minimum-bedrag van de in te vorderen gelden, de terugbetaling van onverhaalbare vervolgingskosten en voorts al hetgeen daarmede in verband staat.

Artikel 8

Onder de uitdrukking „bevoegde autoriteiten” worden in dit Verdrag verstaan de in elk land in het bijzonder aangewezen autoriteiten.

Artikel 9

Par. 1. Dit Verdrag vindt slechts toepassing op het grondgebied der Hoge Verdragsluitende Partijen in Europa.

Par. 2. Het kan - geheel of ten dele - toepasselijk worden verklaard op elk gebied, welks buitenlandse betrekkingen worden onderhouden onder de verantwoordelijkheid van een der landen en alwaar soortgelijke belastingen en rechten worden geheven als die, welke in die landen bestaan.

De Regeringen van de Hoge Verdragsluitende Partijen bepalen in gemeen overleg de modaliteiten en de aanvangsdatum van een zodanige uitbreiding, alsmede de voorwaarden, waaronder die een einde neemt. De desbetreffende overeenkomst zal het voorwerp uitmaken van langs diplomatieke weg uit te wisselen nota's.

Par. 3. Tenzij de Regeringen van de Hoge Verdragsluitende Partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen, maakt het beëindigen van dit Verdrag krachtens artikel 10 een einde aan de werking van die overeenkomst in alle gebieden, tot welke de werking van het Verdrag krachtens par. 2 van dit artikel is uitgebreid.

Artikel 10

Par. 1. Dit Verdrag zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen zo spoedig mogelijk worden nedergelegd bij de Belgische Regering.

Het Verdrag zal in werking treden op de dag volgende op die, waarop de drie Hoge Verdragsluitende Partijen haar akten van bekrachtiging zullen hebben nedergelegd.

Par. 2. Dit Verdrag kan te allen tijde worden opgezegd door elk van de Hoge Verdragsluitende Partijen door middel van een langs diplomatieke weg aan de beide andere Hoge Verdragsluitende Partijen gedane schriftelijke opzegging op een termijn van ten minste twaalf maanden; in dat geval houdt het Verdrag op te werken ten opzichte van de eerste Hoge Verdragsluitende Partij op de dag waarop bedoelde termijn afloopt, behalve voor zover het betreft de aanvragen om bijstand welke vóór die dag door die Hoge Verdragsluitende Partij zijn ingediend of ontvangen.


Ten blijke waarvan de bovengenoemde Gevolmachtigden dit Verdrag hebben ondertekend en daaraan hun zegel hebben gehecht.


Gedaan in drievoud te Brussel, op 5 September 1952, in de Nederlandse en in de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.



Voetnoten