Rechtbank Breda, 19 augustus 2009, nr. 08/05040

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Rechtbank Breda, 19 augustus 2009, nr. 08/5040[1]

Inhoudsindicatie

  • Naar het oordeel van de rechtbank kan in het kader van het vervullen van een dienst­betrekking gelet op het bepaalde in artikel 7.2, zevende lid, van Wet IB 2001 (“de gedeeltelijk buiten Nederland vervulde dienstbetrekking”) slechts sprake zijn van (buitenlandse) belastingplicht voor de inkomstenbelasting, indien ten minste een deel van de werkzaamheden in Nederland wordt verricht.
  • Nu de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende daadwerkelijk werkzaamheden in Nederland heeft verricht, kan Nederland geen inkomstenbelasting heffen over het door belanghebbende in het onderhavige jaar genoten loon.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/5040

Uitspraakdatum: 19 augustus 2009


Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], België,

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.


De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 16 oktober 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2006 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.


Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2009 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, mr. [gemachtigde].

Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.


1.Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond voor zover het de aanslag inkomstenbelasting betreft;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2006 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil;
  • handhaaft de aanslag premie volksverzekeringen 2006;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 483 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
  • gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.


2.Gronden

2.1.Belanghebbende heeft de Belgische nationaliteit en was in het onderhavige jaar ook woonachtig in België.

2.2.In het onderhavige jaar was belanghebbende bij [bedrijf x] B.V. (hierna: [bedrijf x]). in dienstbetrekking. In zijn functie was belanghebbende als zeevarende werkzaam aan boord van cruiseschepen die buiten Nederland opereerden. De cruiseschepen varen onder Nederlandse vlag.

2.3.De inspecteur heeft aan belanghebbende als buitenlands belastingplichtige op de voet van artikel 7.2 van de Wet IB 2001 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2006 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.337.

2.4.Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende voor de volksverzekeringen verzekerd en premieplichtig is in Nederland. Wel is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende inkomstenbelasting is verschuldigd over het van [bedrijf x] ontvangen loon. Belanghebbende beantwoord deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

2.5.Volgens de inspecteur spitst het geschil zich toe op de vraag of de feitelijke leiding van de onderneming van de werkgever - [bedrijf x] - in Nederland is gelegen. Ingevolge artikel 15, paragraaf 3, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belastingen naar het inkomen en vermogen, Trb. 2001, 136 (hierna: verdrag), is namelijk de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip, slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waar de plaats van de werkelijke leiding is gelegen van de onderneming die dat schip exploiteert. Belanghebbende stelt dat hij geen belasting is verschuldigd in Nederland, omdat naar zijn mening de feitelijke leiding van de onderneming van [bedrijf x] niet in Nederland is gelegen. Voorts wijst hij er op dat hij werkzaam was aan boord van cruiseschepen die louter en alleen buiten Nederland opereerden.

2.6.De rechtbank stelt voorop dat voordat toegekomen kan worden aan het Verdrag en aan de verdeling van het heffingsrecht over het loon van belanghebbende, eerst vast moet staan dat Nederland ingevolge haar eigen belastingwetgeving bevoegd is te heffen over het loon. Door belanghebbende wordt immers betwist dat het loon in de Nederlandse inkomstenbelasting kan worden betrokken. De voor het onderhavige geval van belang zijnde bepaling, artikel 7.2. Wet IB 2001, luidt, voor zover van belang als volgt:

“1. Het belastbare inkomen uit werk en woning in Nederland is het inkomen uit werk en woning in Nederland verminderd met de verliezen uit werk en woning, berekend overeenkomstig de regels van hoofdstuk 3.
2. Het inkomen uit werk en woning in Nederland is het gezamenlijke bedrag van:
(…)
b. het belastbaar loon ter zake van het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid;
(…)
7. De gedeeltelijk buiten Nederland vervulde dienstbetrekking voor een inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt geacht geheel in Nederland te zijn vervuld. De eerste volzin vindt geen toepassing voorzover het loon uit die dienstbetrekking met inachtneming van de Belastingregeling voor het Koninkrijk of verdragen waarbij de Staat der Nederlanden partij is, feitelijk is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die door of vanwege een andere mogendheid wordt geheven. De eerste volzin vindt evenmin toepassing indien de dienstbetrekking nagenoeg geheel buiten Nederland wordt vervuld en het loon is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die door een andere mogendheid wordt geheven en het loon niet op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of op grond van enige andere regel van interregionaal of internationaal recht in feite slechts in Nederland aan een belasting naar het inkomen is onderworpen.(…) .”

2.7.Naar het oordeel van de rechtbank kan in het kader van het vervullen van een dienstbetrekking gelet op het bepaalde in artikel 7.2, zevende lid, van Wet IB 2001 (“de gedeeltelijk buiten Nederland vervulde dienstbetrekking”) slechts sprake zijn van (buitenlandse) belastingplicht voor de inkomstenbelasting, indien ten minste een deel van de werkzaamheden in Nederland wordt verricht. Nu belanghebbende onweersproken stelt werkzaam te zijn aan boord van cruiseschepen die buiten Nederland opereren, ligt het op de weg van de inspecteur om - indien hij van mening is dat belanghebbendes loon toch in de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting kan worden betrokken - aannemelijk te maken dat een deel van belanghebbendes werkzaamheden in 2006 in Nederland werden verricht.

Het door hem op vragen van de rechtbank geuite vermoeden dat belanghebbende waarschijnlijk in Nederland is op het moment van vertrek en aankomst van het cruiseschip is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onvoldoende om daaraan de conclusie te verbinden dat in rechte is komen vast te staan dat belanghebbende in 2006 een deel van zijn werkzaamheden in Nederland heeft verricht, nu ook geenszins vaststaat of het schip of de schepen aan boord waarvan belanghebbende zijn werkzaamheden verrichtte in 2006 een Nederlandse haven heeft of hebben aangedaan. Gelet hierop kan Nederland geen inkomstenbelasting heffen over het door belanghebbende in het onderhavige jaar genoten loon van [bedrijf x].

Aan beantwoording van de overig vragen, namelijk of de feitelijke leiding van de onderneming van de werkgever in Nederland is gelegen, zoals de inspecteur heeft betoogd èn of belanghebbende een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen, komt de rechtbank dan niet meer toe. Het gelijk met betrekking tot de vraag of inkomstenbelasting verschuldigd is over het van [bedrijf x] ontvangen loon is aan de zijde van belanghebbende.

2.8.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.9.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belang¬hebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 483 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).


Aldus gedaan door mr A.A. den Hartog, rechter, en door deze en mr. M. Jansen, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,


Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 augustus 2009


Aantekeningen

Voetnoten