Rechtbank 's-Gravenhage, 4 mei 2011, nr. 10/1314

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Rechtbank 's-Gravenhage, 4 mei 2011, nr. AWB 10/1314 IB[1]

Inhoudsindicatie

Beschikking inhaalregeling ex artikel 6 Uitvoeringsbesluit IB 2001: de rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de vraag of de keuzeregeling van artikel 2.5 Wet IB 2001 in strijd is met het Europese recht, aangezien gegrondbevinding van eiseres' grieven niet tot een lagere aanslag kan leiden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/1314 IB

Uitspraakdatum: 4 mei 2011

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1. Verweerder heeft ingevolge artikel 12 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: het Besluit) bij beschikking van 21 april 2009 de stand van de inhaalregeling per 31 december 2006 vastgesteld op € 398.389. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft verweerder ingevolge artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) bij beschikking van 29 juli 2009 de stand van de inhaalregeling per 31 december 2006 - wederom - vastgesteld op € 398.389.

1.2. Verweerder heeft het bezwaar tegen de beschikking van 21 april 2009 tevens aangemerkt als een bezwaar tegen de beschikking van 29 juli 2009.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 januari 2010 het bezwaar afgewezen.

1.4. Eiseres heeft daartegen bij brief van 18 februari 2010, ontvangen bij de rechtbank op 19 februari 2010, pro-forma beroep ingesteld. Op 18 maart 2010 heeft eiseres de gronden van het beroep aangevuld.

1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Eiseres heeft vóór de zitting bij brief van 26 januari 2011 een pleitnota ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2011 te 's-Gravenhage. Eiseres is daar in persoon verschenen, alsmede haar gemachtigde [A] Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

II Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres, gehuwd, heeft de Italiaanse nationaliteit en is in 2003 vanuit Nederland geëmigreerd naar België. Zij bewoont aldaar een eigen woning, die met een hypothecaire lening is gefinancierd.

2.2. Eiseres geniet haar volledige arbeidsinkomen uit Nederland. In 2006 genoot zij een loon uit dienstbetrekking van € 158.540.

2.3. Eiseres heeft voor het jaar 2006 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.288 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.433. Daarbij heeft zij terzake van de Belgische eigen woning een bedrag van € 87.252 (€ 8.900 eigenwoningforfait - /- € 96.152 hypotheekrente) aangegeven als negatieve inkomsten uit eigen woning. Voorts heeft zij, net als in voorgaande jaren, in de aangifte gekozen voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). De aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2006, met dagtekening 30 mei 2009, is conform de aangifte vastgesteld.

2.4. Naar aanleiding van een aanvulling op de aangifte van eiseres voor het jaar 2006, waarin een bedrag van € 70.339 is aangegeven als negatieve inkomsten uit eigen woning, is aan eiseres met dagtekening 20 juni 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2006 opgelegd.

2.5. Op de beschikkingen van 21 april 2009 en 29 juli 2009 is de stand van de inhaalregeling ultimo 2006 als volgt vastgesteld:

"Stand van de inhaalregeling per 31 december 2005  : € 311.137
Bij: toename in 2006  : € 87.252
Stand van de inhaalregeling per 31 december 2006  : € 398.389"

III Geschil

3.1. In geschil is of de keuzeregeling van artikel 2.5 van de Wet in strijd is met het Europese recht en of de onderhavige beschikking in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is afgegeven.

3.2. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de onderhavige beschikking dient te worden vernietigd, omdat de keuzeregeling van artikel 2.5 van de Wet een ongeoorloofde belemmering van het vrije verkeer van werknemers en kapitaal binnen de Europese Unie meebrengt. Door afgifte van de beschikking inhaalregeling is zij in een slechtere positie komen te verkeren dan inwoners van Nederland die overigens in gelijke omstandigheden verkeren. De beschikking inhaalregeling zal uiteindelijk in een dubbele belastingheffing resulteren, zodra zij in het buitenland gaat werken dan wel met pensioen gaat. Bovendien hoeft er op grond van de arresten van het Europese Hof van Justitie in de zaken Renneberg en Gielen geen keuze meer te worden gemaakt om de hypotheekrenteaftrek te kunnen benutten, zodat zij, net als inwoners van Nederland, een onvoorwaardelijk recht op hypotheekrenteaftrek moet krijgen. Daarnaast houdt de onderhavige beschikking een acuut belastingnadeel voor haar in, nu zij vanwege de inhaalregeling een aantrekkelijk aanbod om haar dienstbetrekking deels vanuit België te gaan uitoefenen, heeft afgeslagen. Voorts dient voor de beoordeling van de vraag of de keuzeregeling in strijd is met het Europese recht ook de zogenoemde terugploegregeling als bedoeld in artikel 2.5, derde lid, van de Wet te worden meegenomen, aldus eiseres.

3.3. Eiseres stelt subsidiair dat de beschikking inhaalregeling in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat niet is voldaan aan de in artikel 26 en artikel 27 van het Besluit opgenomen formaliteiten. De onderhavige beschikking is namelijk niet gelijktijdig met de aanslag vastgesteld en is ook niet op het aanslagbiljet opgenomen. Bovendien omvat de onderhavige beschikking tevens negatieve buitenlandse inkomsten uit voorgaande jaren (2003 tot en met 2005) die nog niet eerder bij beschikking zijn vastgesteld.

3.4. Verweerder heeft het standpunt van eiseres gemotiveerd bestreden.

3.5. Partijen zijn het er over eens dat - indien de rechtbank het primaire en subsidiaire standpunt van eiseres verwerpt - de stand van de inhaalregeling per 31 december 2006 dient te worden verminderd tot op € 361.387 (stand inhaalregeling per 31 december 2005 € 291.048 + € 70.339).

3.6. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en (primair en subsidiair) vernietiging van de beschikking inhaalregeling dan wel (meer subsidiair) vermindering van de stand van de inhaalregeling per 31 december 2006 tot op € 361.387. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de stand van de inhaalregeling per 31 december 2006 tot op € 361.387.

IV OVERWEGINGEN

Vooraf

4.1. Ingevolge artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit wordt, indien het gezamenlijke bedrag van de niet of tegen een beperkt tarief in Nederland te belasten bestanddelen van het noemerinkomen negatief is, het voor de toepassing van de vermindering volgens artikel 3 aangemerkt als een negatief niet of tegen een beperkt tarief in Nederland te belasten bestanddeel van het noemerinkomen van het volgend jaar (hierna: de inhaalregeling). De inspecteur stelt het naar het volgend jaar over te brengen bedrag vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

4.2. De rechtbank houdt het er voor dat verweerder met de beschikking van 29 juli 2009 de beschikking van 21 april 2009 heeft ingetrokken. Nu eiseres niet heeft gesteld dat zij door de beschikking van 21 april 2009 schade heeft geleden en ook overigens niet is gebleken dat eiseres nog enig processueel belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de ingetrokken beschikking van 21 april 2009, merkt de rechtbank het onderhavige beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 12 januari 2010 aan als te zijn gericht tegen de beschikking van 29 juli 2009 (hierna: de beschikking inhaalregeling).

Beschikking inhaalregeling

4.3. Gesteld noch gebleken is dat zich in het onderhavige geval feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die, bij gegrondbevinding van de in 3.2 en 3.3. genoemde grieven, zouden kunnen leiden tot een lagere aanslag dan door verweerder is vastgesteld. Hetgeen eiseres stelt, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden betrokken in een geschil over een aanslag die op grond van het bepaalde in artikel 2.5 van de Wet tot een hoger bedrag wordt vastgesteld dan de aanslag die zou hebben te gelden voor een binnenlands belastingplichtige, die overigens in dezelfde omstandigheden verkeert en op wie die bepaling niet van toepassing is. Van een zodanig geval is hier geen sprake, zodat om deze reden die grieven falen.

4.4. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2006, nr. 41 744, LJN: AU4756[2], BNB 2006/136, volgt immers dat een beschikking als de onderhavige ook op een later tijdstip dan het vaststellen van de aanslag kan worden gegeven. Daarnaast is in artikel 27, derde lid, van het Besluit, welk artikel voor de inhaalregeling van overeenkomstige toepassing is verklaard, expliciet bepaald dat ook zonder beschikking het negatieve buitenlandse inkomen in het volgende jaar in aanmerking wordt genomen als negatief bestanddeel van het buitenlands inkomen uit werk en woning. Aldus mocht verweerder in de beschikking inhaalregeling ook de negatieve buitenlandse inkomens uit de voorgaande jaren, waarvan de omvang niet in geschil is, in aanmerking nemen.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene ziet de rechtbank geen aanleiding de beschikking inhaalregeling te vernietigen. Het beroep is evenwel in verband met het overwogene onder 3.5. gegrond. De rechtbank zal de stand van de inhaalregeling per 31 december 2006 verminderen tot op € 361.387.

V Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.035 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, die afwijking van de forfaitaire regeling voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand rechtvaardigen, zijn niet gebleken.

VI BESLISSING

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • wijzigt de beschikking inhaalregeling aldus dat de stand van de inhaalregeling per 31 december 2006 wordt gesteld op € 361.387;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder de kosten van het bezwaar en het beroep tot een bedrag van € 1.035 aan eiseres te voldoen;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan haar vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. I. Obbink-Reijngoud, mr. R.C.H.M. Lips en mr. S.K.A. Efstratiades, in tegenwoordigheid van de griffier mr. U.A. Salomons.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011.


Aantekeningen

Geen inhoudelijke beoordeling inhaalbeschikking?

Op grond van artikel 6 Uitvoeringsbesluit, lid 2, IB 2001 jo. artikel 27, lid 1, Bvdb 2001 is de beschikking inhaalregeling een voor bezwaar vatbare beschikking. Hiertegen kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank (art. 26 AWR). Waarom de rechtbank een inhoudelijke beoordeling van de inhaalbeschikking achterwege laat is onduidelijk.


Voetnoten