Rechtbank 's-Gravenhage, 26 januari 2012, nr. AWB 10/8737

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Rechtbank 's-Gravenhage, 26 januari 2012, nr. AWB 10/8737[1]


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/8737

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2012 in de zaak tussen

[belanghebbende], wonende te Antwerpen, eiseres
(gemachtigde: [H]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden, kantoor Den Haag, verweerder.


Procesverloop

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer ....H.66) inkomstenbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.594 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 36.599.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2010 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 6 december 2010, ontvangen bij de rechtbank op 9 december 2010, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft bij brief van 23 mei 2011, ontvangen bij de rechtbank op 7 juni 2011, gerepliceerd.

1.6. Eiseres heeft vóór de zitting een nader stuk, ontvangen bij de rechtbank op 5 augustus 2011, ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft met open deuren plaatsgevonden op 25 augustus 2011 te 's-Gravenhage voor de meervoudige kamer van de rechtbank. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde [H]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [W] en [D]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 26 augustus 2011 aan partijen is toegezonden.

1.8. Naar aanleiding van het door eiseres ter zitting ingediend verzoek tot wraking van mr. R.C.H.M. Lips, mr. I. Obbink-Reijngoud en mr. S.E. Postema heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. Dit verzoek is bij beschikking van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank van 10 oktober 2011 afgewezen.

1.9. Een nadere zitting, eveneens met open deuren, heeft plaatsgehad op 16 december 2011 te 's-Gravenhage voor de enkelvoudige kamer van de rechtbank. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde [H]. Namens verweerder is verschenen mr. [W]. Tevens is ter zittjng behandeld het beroep van eiseres inzake de aan haar over het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen. Voormeld beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer AWB 10/8668. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan de uitspraak met het zaaknummer AWB 10/8668 is gehecht.


Overwegingen

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres heeft de Nederlandse nationaliteit en is vanaf 2000 woonachtig in België.

2.2. Eiseres bezit alle aandelen in de in Nederland gevestigde vennootschap [J] B.V. (hierna: de vennootschap). Zij is tevens bestuurder van de vennootschap. De vennootschap heeft in 2006 een bedrag van € 70.014 aan loon aan eiseres betaald. De vennootschap beeft ter zake van dit loon een bedrag van € 25.932 aan loonheffing ingehouden en afgedragen.

2.3. Eiseres heeft voor bet jaar 2006 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.592 (€ 70.014 loon vennootschap -/- € 17.420 negatieve inkomsten uit eigen woning) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 36.599. Voorts heeft zij voor het gehele jaar om een vrijstelling van premies volksverzekeringen verzocht. In de aangifte heeft eiseres gekozen voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet IB 2001.

2.4. Met dagtekening 11 december 2009 is aan eiseres de onderhavige aanslag opgelegd. De aanslag is conform de aangifte vastgesteld. Aan eiseres is voor het jaar 2006 een vrijstelling voor de premie volksverzekeringen verleend. Dit naar aanleiding van een door verweerder ingenomen standpunt bij de behandeling van het bezwaarschrift tegen de aan eiseres opgelegde aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2004.

2.5. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt en zich daarbij op bet standpunt gesteld dat zij niet in Nederland belastingplichtig is. In de bezwaarfase heeft verweerder de voormalige gemachtigde van eiseres diverse malen verzocht gegevens en, inlichtingen te verstrekken omtrent de door eiseres voor de vennootschap verrichte werkzaamheden. Op de laatste vragenbrief van verweerder van 16 september 2010 is geen reactie van de zijde van eiseres ontvangen.

2.6. Na bezwaar heeft verweerder het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verminderd naar nihil en heeft hij het belastbare inkomen uit werk en woning gehandhaafd.


Geschil

3.l. In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiseres belastingplichtig is in Nederland.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.3. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.


Beoordeling van bet geschil

Bewijslastverdeling

4.1. Verweerder heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat eiseres niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en concludeert tot omkering van de bewijslast. Hoewel het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting een reden kan zijn om de bewijslast om te keren, acht de rechtbank voor toepassing van omkering van de bewijslast hier geen plaats, nu, naar volgt uit hetgeen hierna onder 4.3 is overwogen, een redelijke verdeling van de bewijslast reeds meebrengt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij niet in Nederland belastingplichtig is.


Verdragstoepassing

4.2. Artikel 14, eerste lid, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Trb. 2003, 2 (hierna: het Verdrag) wijst het heffingsrecht over inkomsten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard toe aan Nederland, indien een inwoner van België voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vaste basis in Nederland beschikt. Artikel 15, eerste lid, van het Verdrag wijst het heffingsrecht over lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen toe aan het land waar de dienstbetrekking wordt uitgeoefend. Artikel 16, eerste lid, van het Verdrag wijst het heffingsrecht over bestuurdersbeloningen en dergelijke beloningen toe aan het land waarvan het lichaam inwoner is.

4.3. Vast staat dat eiseres inwoner is van België en dat de vennootschap aan eiseres over het jaar 2006 loon heeft uitbetaald, waarop de vennootschap in Nederland loonheffing heeft ingehouden en afgedragen en dat eiseres dit loon in haar aangifte heeft aangegeven. Voorts staat vast dat de vennootschap ook in het jaar 2005 loon aan eiseres heeft uitbetaald, waarop in Nederland loonheffing is ingehouden en afgedragen. Verweerder kon hieraan dan ook redelijkerwijs het vermoeden ontlenen dat eiseres in Nederland belastingplichtig was, te meer daar zij ook bestuurder was van de vennootschap. Nu eiseres zich, voor het eerst in de bezwaarfase, op het standpunt heeft gesteld dat zij niet in Nederland belastingplichtig is, omdat, naar de rechtbank begrijpt, het door haar genoten loon van de vennootschap geheel dan wel gedeeltelijk betrekking heeft op in België verrichte (beroeps)werkzaamheden, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat eiseres dit aannemelijk maakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met al hetgeen zij heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, niet aannemelijk gemaakt dat het loon betrekking had op buiten Nederland verrichte werkzaamheden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de tussen [A] N.V. en de vennootschap gesloten mandaatovereenkomst niet ziet op een overeenkomst met eiseres zelf. Voorts geeft die overeenkomst geen inzicht in de concrete werkzaamheden die eiseres in persoon voor de vennootschap in het onderhavige jaar heeft verricht. Hetzelfde heeft te gelden voor de schriftelijke verklarig van eiseres namens [A] N.V. van 20 juli 2011 en de schriftelijke verklaring van de voormalige gemachtigde van eiseres van 13 mei 2011.

4.4. Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt niet als werknemer beschouwd degene die niet in Nederland woont, met betrekking tot een gedeeltelijk, maar niet nagenoeg geheel buiten Nederland vervulde: dienstbetrekking, voor zover het loon uit die dienstbetrekking met inachtneming van de verdragen waarbij de Staat der Nederlanden partij is, feitelijk is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die door of vanwege een andere Mogendheid wordt geheven. Nu eiseres, naar hiervoor is overwogen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar werkzaamheden voor de vennootschap gedeeltelijk in België heeft verricht, faalt het beroep van eiseres op vorengenoemd artikel reeds hierom. Aan de beoordeling van de vraag of de heffing van Belgische opcentiemen is aan te merken als een belasting die wordt geheven "vanwege een andere Mogendheid" in vorenbedoelde zin, komt de rechtbank dan ook niet toe.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder terecht het door de vennootschap aan eiseres uitbetaalde loon in de belastingheffing betrokken.

4.6. Voor zover eiseres heeft bedoeld een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, faalt deze beroepsgrond. Uit hetgeen door partijen over en weer is gesteld, kan niet worden afgeleid dat verweerder jegens één of meer belanghebbenden of groepen van belanghebbenden een begunstigend beleid heeft gevoerd of met een oogmerk van begunstiging heeft gehandeld dan wel dat in een meerderheid van de met dit geval vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven.

4.7. Aan hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de premieplicht, gaat de rechtbank voorbij, nu vaststaat dat geen premies volksverzekeringen (meer) zijn geheven.

4.8. Het beroep is ongegrond.


Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.


Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op: 2 februari 2012


Aantekeningen

Voetnoten

  1. (Nog) niet gepubliceeerd op LJN.nl.