Rechtbank 's-Gravenhage, 26 januari 2012, nr. AWB 10/8668

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Rechtbank 's-Gravenhage, 26 januari 2012, nr. AWB 10/8668[1]


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/8668


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2012 in de zaak tussen

[belanghebbende], wonende te Antwerpen, eiseres
(gemachtigde: [H]),

en

de Inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden, kantoor Den Haag, verweerder.


Procesverloop

l.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een aanslag (aanslagnummer ...H.76) inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.997, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.002, een premie-inkomen van € 31.122, alsmede bij afzonderlijke beschikkingen een verzuimboete opgelegd van € 113 en aan heffingsrente € 1.229 in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2010 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Voorts heeft hij een vrijstelling voor de premie volksverzekeringen verleend.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 6 december 2010, ontvangen bij de rechtbank op 8 december 2010, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft bij brief van 23 mei 2011, ontvangen bij de rechtbank op 26 mei 2011, gerepliceerd.

1.6. Eiseres heeft vóór de zitting bij brief van 25 juli 2011, ontvangen bij de rechtbank op 28 juli 2011, een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7. Verweerder heeft vóór de zitting bij fax van 11 augustus 2011, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft met open deuren plaatsgevonden op 25 augustus 2011 te 's-Gravenhage voor de meervoudige kamer van de rechtbank. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde [H]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [W] en [D]. Van het verhandelde ter zitting is een proces verbaal opgemaakt dat op 26 augustus 2011 aan partijen is toegezonden.

1.9. Naar aanleiding van het door eiseres ter zitting ingediend verzoek tot wraking van mr. R.C.H.M. Lips, mr. I. Obbink-Reijngoud en mr. S.E. Postema heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. Dit verzoek is bij beschikking van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank van 10 oktober 2011 afgewezen.

1.10. Een nadere zitting, eveneens met open deuren, heeft plaatsgehad op 16 december 2011 te 's-Gravenhage voor de enkelvoudige kamer van de rechtbank. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde [H]. Namens verweerder is verschenen mr. [W]. Tevens is ter zitting behandeld het beroep van eiseres inzake de aan haar over het jaar 2006 opgelegde aanslag inkomstenbelasting. Voormeld beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer AWB 10/8737. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.


Overwegingen

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres heeft de Nederlandse nationaliteit en is vanaf 2000 woonachtig in België.

2.2. Eiseres bezit alle aandelen in de in Nederland gevestigde vennootschap [J] B.V. (hierna: de vennootschap). Zij is tevens bestuurder van de vennootschap. De vennootschap heeft in 2007 een bedrag van € 70.054 aan loon aan eiseres betaald. De vennootschap heeft ter zake van dit loon een bedrag van € 25.658 aan loonheffing ingehouden en afgedragen.

2.3. Aan eiseres is een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2007 uitgereikt. Dit biljet is, hoewel eiseres daartoe is aangemaand. niet ingeleverd. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 30 juni 2010 de onderhavige aanslag opgelegd naar ambtshalve vastgestelde belastbare inkomens uit werk en woning en uit sparen en beleggen. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslag heeft verweerder aan eiseres een verzuimboete ten bedrage van € 113 opgelegd wegens het niet (tijdig) doen van de aangifte.

2.4. In de bezwaarfase heeft verweerder de voormalige gemachtigde van eiseres diverse malen verzocht gegevens en inlichtingen te verstrekken omtrent de door eiseres voor de vennootschap verrichte werkzaamheden. Op de laatste vragenbrief van verweerder van 16 september 2010 is geen reactie van de zijde van eiseres ontvangen.

2.5. Na bezwaar heeft verweerder het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verminderd naar nihil en heeft hij het belastbare inkomen uit werk en woning gehandhaafd. Voorts heeft hij een vrijstelling premie volksverzekeringen verleend. Dit naar aanleiding van een door verweerder ingenomen standpunt bij de behandeling van het bezwaarschrift tegen de aan eiseres opgelegde aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2004.

2.6. De in de aanslag begrepen verzuimboete is op de voet van artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) opgelegd.


Geschil

3.1. In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiseres de vereiste aangifte heeft gedaan en of zij belastingplichtig is in Nederland. Voorts is de verzuimboete in geschil.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag en, naar de rechtbank begrijpt, de verzuimboete. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.3. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.


Beoordeling van bet geschil

Bewijslastverdeling

4.1. Verweerder heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat zij voorts niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 47 van de Awr. Verweerder concludeert daarom tot omkering van de bewijslast.

4.2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Awr is ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte gehouden aangifte te doen door de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te vullen, te ondertekenen en in te leveren of toe te zenden, alsmede de in de uitnodiging gevraagde bescheiden of andere gegevensdragers, dan wel de inhoud daarvan, op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te leveren of toe te zenden. Indien een belastingplichtige zijn aangiftebiljet oningevuld terugzendt, maar daarbij uitdrukkelijk en gemotiveerd aangeeft dat en waarom hij van mening is niet belastingplichtig te zijn, kan hem niet worden verweten dat hij nalatig is gebleven in het doen van aangifte, ook niet indien zijn standpunt door de rechter onjuist wordt bevonden (vgl. Hoge Raad, 27 maart 1996, nr. 31.209, LJN: AA2004, BNB 1996/273).

4.3. Vast staat dat eiseres, na hiertoe te zijn aangemaand, het aan haar uitgereikte aangiftebiljet inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2007 niet heeft ingediend. Eiseres heeft ter zitting weliswaar onweersproken gesteld dat zij met de brief van 8 september 2009, zijnde een bij het bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag gevoegde bijlage, aan verweerder kenbaar heeft gemaakt dat zij niet in Nederland belastingplichtig is, maar daarmee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank, met in achtneming van vorengenoemd arrest, niet tijdig de vereiste aangifte gedaan, nu het aangiftebiljet niet oningevuld is teruggezonden. Derhalve heeft verweerder terecht een beroep gedaan op omkering van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte.


Verdragstoepassing

4.4. Artikel 14, eerste lid, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Trb. 2003, 2 (hierna: het Verdrag) wijst het heffingsrecht over inkomsten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard toe aan Nederland, indien een inwoner van België voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vaste basis in Nederland beschikt. Artikel 15, eerste lid, van het Verdrag wijst het heffingsrecht over lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen toe aan het land waar de dienstbetrekking wordt uitgeoefend. Artikel 16, eerste lid, van het Verdrag wijst het heffingsrecht over bestuurdersbeloningen en dergelijke beloningen toe aan het land waarvan het lichaam inwoner is.

4.5. Vast staat dat eiseres inwoner is van België en dat de vennootschap aan eiseres over het jaar 2007 loon heeft uitbetaald, waarop de vennootschap in Nederland loonheffing heeft ingehouden en afgedragen. Voorts staat vast dat de vennootschap ook in de jaren 2005 en 2006 loon aan eiseres heeft uitbetaald, waarop in Nederland loonheffing is ingehouden en afgedragen. Eiseres was in die jaren en in het onderhavige jaar bestuurder van de vennootschap. Verweerder heeft hierop de aanslag gebaseerd. Eiseres dient aan te tonen (dat wil zeggen overtuigend bewijzen) dat de aanslag onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met al hetgeen zij heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, niet aannemelijk gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond, dat het loon, naar zij stelt, betrekking had op buiten Nederland verrichte werkzaamheden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de tussen [A] N.V. en de vennootschap gesloten mandaatovereenkomst niet ziet op een overeenkomst met eiseres zelf. Voorts geeft die overeenkomst geen inzicht in de concrete werkzaamheden die eiseres in persoon voor de vennootschap in het onderhavige jaar heeft verricht. Hetzelfde heeft te gelden voor de schriftelijke verklaring van eiseres namens [A] N.V. van 20 juli 2011 en de schriftelijke verklaring van de voormalige gemachtigde van eiseres van 13 mei 2011.

4.6. Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt niet als werknemer beschouwd degene die niet in Nederland woont, met betrekking tot een gedeeltelijk, maar niet nagenoeg geheel buiten Nederland vervulde dienstbetrekking, voor zover het loon uit die dienstbetrekking met inachtneming van de verdragen waarbij de Staat der Nederlanden partij is, feitelijk is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die door of vanwege een andere Mogendheid wordt geheven. Nu eiseres, naar hiervoor is geoordeeld, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar werkzaamheden voor de vennootschap gedeeltelijk in België heeft verricht, faalt het beroep van eiseres op vorengenoemde bepaling reeds hierom. Aan de beoordeling van de vraag of de heffing van Belgische opcentiemen is aan te merken als een belasting die wordt geheven "vanwege een andere Mogendheid" in vorenbedoelde zin, komt de rechtbank dan ook niet toe.

4.7. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder terecht het door de vennootschap aan eiseres uitbetaalde loon in de belastingheffing betrokken.

4.8. Voor zover eiseres heeft bedoeld een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, faalt deze beroepsgrond. Uit hetgeen door partijen over en weer is gesteld, kan niet worden afgeleid dat verweerder jegens één of meer belanghebbenden of groepen van belanghebbenden een begunstigend beleid heeft gevoerd of met een oogmerk van begunstiging heeft gehandeld dan wel dat in een meerderheid van de met dit geval vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven.

4.9. Aan hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de premieplicht, gaat de rechtbank voorbij, nu vaststaat dat geen premies volksverzekeringen zijn geheven.


Verzuimboete

4.10. Nu, naar hiervoor onder 4.3 is overwogen, eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan, heeft verweerder terecht een verzuimboete opgelegd.


Slotsom

4.11. Het beroep is ongegrond.


Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.


Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op: 2 februari 2012


Aantekeningen

Voetnoten

  1. Nog niet gepubliceerd op LJN.nl.