Parlementaire vraag nr. 548 van de heer Luk Van Biesen dd. 25.06.2009

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Parlementaire vraag nr. 548 van de heer Luk Van Biesen dd. 25.06.2009[1]

  • Personenbelasting
  • Dubbelbelastingverdrag
  • Nederland
  • Progressieve aanslagvoet
  • Progressievoorbehoud
  • Lijfrente
  • Buitenlands inkomen
  • Vrijgesteld buitenlands inkomen

Vraag

Indien een rijksinwoner inkomsten behaalt uit Nederland die, naar Belgisch fiscaal recht, te kwalificeren zijn als lijfrente-inkomsten welke tegen een afzonderlijk aanslagtarief zouden worden belast indien de inkomsten van Belgische oorsprong waren, komt de heffingsbevoegdheid over deze inkomsten toe aan Nederland, indien de inkomsten beantwoorden aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 18 paragraaf 2 van het nieuwe Belgisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag. Bij de vaststelling van de personenbelasting blijkt dat deze vrijgestelde inkomsten bij toepassing van artikel 155 WIB 1992 in aanmerking worden genomen voor het progressievoorbehoud en deze inkomsten opgenomen worden in het gezamenlijk belastbaar inkomen. Omwille van de juridische hiërarchie, kan artikel 155 WIB 1992 slechts worden toegepast voor zover deze bepaling niet strijdig is met het Belgisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag. Artikel 23 paragraaf 1.a) van dit dubbelbelastingverdrag bepaalt echter dat de lijfrente-inkomsten alleen in aanmerking worden genomen om het belastingtarief te bepalen dat (op de overige belastbare inkomsten) van toepassing zou zijn indien de lijfrente-inkomsten niet waren vrijgesteld. In casu zouden de lijfrente-inkomsten, indien ze niet waren vrijgesteld, afzonderlijk zijn belast, waardoor het (progressief) belastingtarief op de overige in België belastbare inkomsten hierdoor niet wordt beïnvloed. Wordt door toepassing van artikel 155 WIB 1992 het artikel 23 paragraaf 1.a) van het nieuwe Belgisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag niet geschonden?


Antwoord

(van de heer Reynders, Vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen)

Ik kan het geachte lid meedelen dat de toepassing van artikel 155 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 geen schending inhoudt van artikel 23, §1, a van het Belgische-Nederlands dubbelbelastingverdrag of enig ander door België afgesloten dubbelbelastingverdrag. De verdragsrechtelijke vrijstelling met progressievoorbehoud zoals verwoord in artikel 23 van alle door België afgesloten dubbelbelastingverdragen en zoals aanbevolen in de Commentaar op het OESO-Modelverdrag werd immers in de Belgische interne wetgeving vertaald in artikel 155 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Het toepassen van de vrijstellingsregels op basis van de dubbelbelastingverdragen sluit de toepassing van de andere artikels (dus ook de artikels die een bepaald inkomen aan een afzonderlijk tarief onderwerpen) dan artikel 155 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 op de van Belgische belasting vrijgestelde buitenlandse inkomsten uit. Bijgevolg is artikel 155 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 onverkort van toepassing op in België vrijgestelde buitenlandse inkomsten, ongeacht of deze inkomsten in België progressief of afzonderlijk belastbaar zouden zijn.


Aantekeningen

Voetnoten