Hof van Cassatie, 10 oktober 2008, Nr. F.07.0081.N

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Hof van Cassatie, 10 oktober 2008, Nr. F.07.0081.N[1]

Inhoudsindicatie

  • Wanneer een enkele aanslag die betrekking heeft op directe belastingen, opcentiemen en een aanvullende gemeentebelasting, onder een verkeerde gemeente gevestigd is, is de aanslag niet rechtsgeldig gevestigd (Zie Cass., 15 sept. 2000, AR F.98.0126.N, A.C., 2000, nr 472.)


Uitspraak

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Financiën, met kantoor te 1000 Brussel, Wetstraat 12, voor wie optreedt de gewestelijke directeur van de administratie der directe belastingen, directie Antwerpen I, met kantoor te Antwerpen, Italiëlei 4, bus 2,
eiser,

tegen

1. S. R., en,
2. O. C.,
verweerders,
met als raadsman mr. Jan Huyskens, advocaat bij de balie te Antwerpen, met kantoor te 2000 Antwerpen, Stoopstraat 1, bus 6 en 9.


I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 24 oktober 2006 gewezen door het Hof van Beroep te Antwerpen.

Afdelingsvoorzitter Eduard Forrier heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Dirk Thijs heeft geconcludeerd.


II. FEITEN

De verweerders in cassatie hebben sedert 4 augustus 1997 hun domicilie te Oostduinkerke (Koksijde).

De verweerders dienden tijdig en regelmatig hun aangifte in, maar zij kregen een bericht van wijziging toegestuurd door de taxatieambtenaar te Nieuwpoort. Deze was van oordeel dat de economische belangen van de verweerders te Antwerpen lagen en dat de fiscale woonplaats derhalve Antwerpen was.

De verweerders ondertekenden desbetreffend een akkoord. Voor aanslagjaar 1998 werd te Antwerpen een aanslag gevestigd conform het akkoord waarna de verweerders bezwaar indienden daar zij zich hadden geïnformeerd en tot het besluit waren gekomen dat ze gedwaald hadden.

Het bezwaar werd verworpen omwille van het feit dat de verweerders een akkoord hadden ondertekend betreffende de ligging van de fiscale woonplaats.

Voor het aanslagjaar 1999 werd er eveneens een aanslag in Antwerpen gevestigd. Ook tegen deze aanslag werd een bezwaarschrift ingediend. De aanslag van het aanslagjaar 1999 werd door de fiscale administratie vernietigd wegens schending van de artikelen 297 en 467 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992).

Voor het aanslagjaar 2000 dienden de verweerders een tijdige en geldige aangifte in te Nieuwpoort.

De aanslag werd niettemin overeenkomstig de tijdige en geldige aangifte, opgenomen in een kohier van de Stad Antwerpen.

De verweerders dienden op 20 maart 2001 een tijdig en geldig bezwaarschrift in, waarover binnen 6 maanden geen beslissing is getroffen.

De verweerders legden op 27 december 2002 een verzoekschrift neer ter griffie van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen waarbij zij aanvoerden dat de betwiste aanslag moest worden nietigverklaard en dat een nieuwe aanslag moest worden gevestigd in de gemeente van hun woonplaats.


III. CASSATIEMIDDEL

De eiser voert in zijn verzoekschrift een middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen

  • de artikelen 3, 465, 467 en 469 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen (afgekort WIB 1992);
  • de artikelen 128, 131 en 231 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (afgekort KB en WIB 1992);
  • de artikelen 170, §1 (en) §4, van de Grondwet (afgekort G.W.).

Aangevochten beslissingen

Het bestreden arrest stelt het volgende:

"Het wordt niet betwist dat de kwestieuze aanslag ten onrechte werd opgenomen in het kohier van de stad Antwerpen nu (de verweerders) sedert augustus 1997 hun woonplaats hebben in Koksijde-Oostduinkerke.
Artikel 131 van het koninklijk besluit van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) bepaalt dat de kohieren van de directe belastingen worden opgemaakt per gemeente, per groep van gemeenten of per ontvangkantoor. Te dezen werd de betwiste aanslag ten onrechte opgenomen in het kohier van de gemeente Antwerpen.
De fout in de aanduiding van de betrokken gemeente berokkent wel degelijk nadeel aan de belastingplichtigen. Voor het berekenen van de gemeentebelasting, die varieert van gemeente tot gemeente, is het immers nodig de aanslag te verbinden aan de juiste fiscale woonplaats van de belastingsplichtigen. Door het opnemen in het kohier van een verkeerde gemeente werden geïntimeerden misleid wat de draagwijdte van de aanslag betreft.
Er is derhalve een onrechtsgeldige zetting gebeurd.
De eerste rechter heeft dan ook terecht de aanslag nietig verklaard".

Grieven

Het bestreden arrest oordeelt dat er hier sprake is van een onrechtsgeldige zetting om reden dat de aanslag ten onrechte werd opgenomen in een kohier van de stad Antwerpen.

De aanslag werd door het hof van beroep volledig vernietigd waarbij gesteund werd op artikel 131 van het koninklijk besluit van het Wetboek van de Inkomstenbelasting (1992) (de kohieren worden opgemaakt per gemeente). De volledige aanslag werd door het hof van beroep vernietigd.

In casu is er echter geen sprake van een onrechtsgeldige zetting: de aanslag werd gevestigd overeenkomstig de geldende procedureregels zoals bepaald in artikel 346 en verder van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) (verzending van een bericht van wijziging, gevolgd door een akkoord van de belastingplichtige met de koppeling van de aanslag in de personenbelasting aan de gemeentebelasting van de stad Antwerpen). Enkel het niet naleven van substantiële formaliteiten kan aanleiding geven tot een volledige nietigheid van een gevestigde aanslag. De koppeling van een aanslag in de personenbelasting aan een bepaalde gemeente houdt een beoordeling van feitelijke gegevens in en kan niet beschouwd worden als een substantiële formaliteit. Gelet op de naleving van de procedure inzake de vestiging van de aanslag en het afgesloten akkoord met de belastingplichtige kan er ook geen sprake zijn van enige misleiding van de belastingplichtige bij het vestigen van de belasting.

Overeenkomstig artikel 128 van het koninklijk besluit van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) mogen verschillende soorten van belastingen worden opgenomen in eenzelfde kohier. In casu bestaat de aanslag uit twee soorten belastingen. Enerzijds bevat de aanslag de personenbelasting die overeenkomstig artikel 3 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) afhankelijk is van het feit dat men "rijksinwoners" is. Het betreft hier een staatsbelasting die overeenkomstig artikel 170, §1, van de Grondwet werd ingevoerd door een wet.

Daarnaast bevat de aanslag een gedeelte "aanvullende gemeentebelasting". Deze belasting overeenkomstig artikel 465 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) gevestigd door de agglomeraties en de gemeenten. Artikel 467 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) bepaalt dat de aanvullende belasting op de personenbelasting geheven wordt door de gemeente of de agglomeratie ten laste van rijksinwoners die respectievelijk belastbaar zijn in die gemeente of in de gemeenten die deel uitmaken van die agglomeratie. Dergelijke belasting kan overeenkomstig artikel 170, §4 van de Grondwet enkel ingevoerd worden dan door een gemeenteraadsbeslissing.

Uit voormelde bepalingen blijkt duidelijk dat de wetgever de personenbelasting en de aanvullende gemeentebelasting als onderscheiden belastingen beschouwt die in principe in afzonderlijke kohieren kunnen worden opgenomen (zie artikel 231 van het koninklijk besluit van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992)). Bijgevolg kan de nietigheid van de aanslag in de gemeentebelasting, geen aanleiding geven tot nietigheid van de aanslag in de personenbelasting.

De gemeentebelasting betreft bovendien een op de personenbelasting aanvullende belasting (artikel 465, Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992)). De gemeentebelasting wordt berekend op de personenbelasting, welke in casu niet door de verweerder in cassatie wordt betwist. De nietigheid van de "bijzaak", zijnde de gemeentebelasting, kan geenszins de nietigheid van de "hoofdzaak", zijnde de personenbelasting, tot gevolg hebben.

Het feit dat een bepaalde aanslag werd gevestigd rekening houdend met een verkeerde gemeente van aanslag, kan op grond van artikel 131 van het koninklijk besluit van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) (dat bepaalt dat kohieren worden opgemaakt per gemeente) geen aanleiding geven tot een volledige vernietiging van de gevestigde aanslag. Het opmaken van de kohieren per gemeente, per groep van gemeenten of per ontvangkantoor is louter een formaliteit waardoor de toekenning aan de betrokken gemeente van de aanvullende gemeentebelasting (artikel 470 Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992)) wordt vergemakkelijkt.

Door te beslissen dat de inkohiering van de aanslag in de personenbelasting en aanvullende gemeentebelasting bij een verkeerde gemeente de verweerder(s) heeft misleid wat de draagwijdte van de aanslag betreft, waardoor een onterechte zetting is gebeurd die de vernietinging van de gehele aanslag met zich meebrengt, schendt het bestreden arrest de artikelen 3, 465, 467 en 469 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992), de artikelen 128,131 en 231 van het koninklijk besluit van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) en de artikelen 170, §1 en §4, van de Grondwet.


IV. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste middel

1. Het middel gaat vooreerst ervan uit dat de verweerders voor het aanslagjaar 2000 akkoord gingen met de koppeling van de aanslag in de personenbelasting aan de gemeentebelasting van de stad Antwerpen.

2. Het middel berust op feitelijke gegevens die door het arrest worden tegengesproken.

Het middel mist in zoverre feitelijke grondslag.

3. Krachtens artikel 131 van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) worden de kohieren van de directe belastingen opgemaakt per gemeente, per groep gemeenten of per ontvangkantoor.

4. Krachtens artikel 467 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) wordt de aanvullende belasting op de personenbelasting door de gemeente of door de agglomeratie geheven ten laste van de rijksinwoners die respectievelijk belastbaar zijn in die gemeente of in de gemeenten die deel uitmaken van die agglomeratie.

Krachtens artikel 469, eerste lid, van dit wetboek worden de vestiging en de inning van de aanvullende belastingen toevertrouwd aan de administratie der directe belastingen, onder de voorwaarden en volgens de regelen die de Koning bepaalt.

Krachtens artikel 231 van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) worden de kohieren van de aanvullende agglomeratiebelasting op de personenbelasing en de kohieren van de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting opgemaakt volgens de door de directeur-generaal van de directe belastingen gestelde regelen.

5. Wanneer een enkele aanslag die betrekking heeft op directe belastingen, opcentiemen en een aanvullende gemeentebelasting, onder een verkeerde gemeente gevestigd is, is de aanslag niet rechtsgeldig gevestigd.

6. Het arrest dat oordeelt dat een aanslag die werd gevestigd in de personenbelasting en in de aanvullende gemeentebelasting, nietig is omdat hij in een andere gemeente dan de woonplaats van de belastingsplichtige werd gevestigd, verantwoordt zijn beslissing naar recht.

Het middel kan in zoverre niet worden aangenomen.


Dictum

Het Hof,

  • Verwerpt het cassatieberoep.
  • Veroordeelt de eiser in de kosten.

De kosten begroot op de som van 201,64 euro jegens de eisende partij en op de som van 338,61 euro jegens de verwerende partijen.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Edward Forrier, als voorzitter, en de raadsheren Eric Dirix, Paul Maffei, Eric Stassijns en Beatrijs Deconinck, en in openbare terechtzitting van 10 oktober 2008 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Edward Forrier, in aanwezigheid van advocaat-generaal Dirk Thijs, met bijstand van adjunct-griffier Johan Pafenols.


Aantekeningen

Voetnoten