Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 5 januari 2012, nr. HV 200.099.863/01

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 5 januari 2012, nr. HV 200.099.863/01[1]


Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek

Registratienummer: wraking HV 200.099.863/01

Datum uitspraak: 5 januari 2012


Beslissing op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de zaak met rolnummer BK-11/00437 van:

mevrouw (...), wonende te (...) (België),

hierna te noemen: verzoekster,

tegen

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland, van de rijksbelastingdienst,

hierna te noemen: de Inspecteur,

strekkende tot wraking van jhr. mr. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, mr. dr. P.J.M. Bongaarts en mr. D.G. Barmentlo, leden van de tweede meervoudige belastingkamer van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, hierna gezamenlijk aan te duiden als "de belastingkamer".


1. Het procesverloop

De wraking van de belastingkamer is mondeling verzocht bij gelegenheid van de met gesloten deuren gehouden mondelinge behandeling van de zaak op de zitting van 5 januari 2012 op de gronden zoals vermeld in het daarvan opgemaakte proces-verbaal van de zitting.

De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek behandeld op de met gesloten deuren gehouden mondelinge behandeling van het verzoek op 5 januari 2012. Daar zijn verschenen en gehoord (...), als gemachtigde van belanghebbende, (...), namens de Inspecteur, alsmede jhr. mr. Van Nispen tot Sevenaer, mr. dr. Bongaarts en mr. Barmentlo.

Bij die gelegenheid heeft de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur. In die pleitnota heeft de gemachtigde het wrakingsverzoek nader toegelicht. De Inspecteur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt met betrekking tot het verzoek mondeling toe te lichten.

Jhr. mr. Van Nispen tot Sevenaer, mr. dr. Bongaarts en mr. Barmentlo, hebben te kennen gegeven in de wraking niet te willen berusten.


2. Het standpunt van verzoeker

De gemachtigde van belanghebbende concludeert op de gronden vermeld in de van hem afkomstige pleitnota, dat de leden van de belastingkamer - door belanghebbende voorafgaande aan de opening van het onderzoek ter zitting een openbare behandeling te ontzeggen - blijk hebben gegeven van vooringenomenheid, dan wel bij belanghebbende de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt.

Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer aanstonds uitspraak zal doen.


3. De beoordeling

3.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM en artikel 14, eerste lid, van het IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.2. Ingevolge artikel 27c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR), gelezen in samenhang met artikel 8:62 van de Awb, vindt het onderzoek ter zitting in gevallen als de onderhavige, waarin geen bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk is gehandhaafd, plaats met gesloten deuren, maar kan het gerechtshof bepalen dat het onderzoek openbaar is, voorzover de belangen van partijen daardoor niet worden geschaad.

3.3. Belanghebbende, wonend in België en werkzaam in Nederland, stelt dat haar zaak in fiscalibus valt onder de werking van het Unierecht, meer in het bijzonder van artikel 45 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inhoudende - kort zakelijk weergegeven - het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie. Zij heeft gewezen op, de door haar verdedigde, directe werking van artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dat luidt:

"(...) Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. (...).".

3.4. De belastingkamer heeft door het onderzoek ter zitting met gesloten deuren aan te vangen en, naar de wrakingskamer begrijpt, door direct na aanvang van het onderzoek ter zitting partijen uit te hebben willen nodigen hun argumenten voor en tegen openbaarheid aan te voeren, beoogd het wettelijk systeem van artikel 27c van de AWR te volgen. De belastingkamer is echter niet toegekomen aan het daartoe strekkende onderzoek en de belangenafweging voorafgaande aan het geven van een beslissing op het verzoek van belanghebbende om een openbare behandeling van het onderzoek ter zitting, omdat de gemachtigde, toen hij vernam dat het onderzoek ter zitting met gesloten deuren was aangevangen, direct mondeling het onderhavige verzoek om wraking heeft gedaan.

3.5. Uit het door de belastingkamer niet op voorhand, voorafgaande aan het uitroepen van de zaak ter zitting, beslissen op het door belanghebbende gedane verzoek om een openbare behandeling, kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden afgeleid dat de belastingkamer in deze zaak een vooringenomenheid jegens belanghebbende koestert, noch dat de dienaangaande bij belanghebbende bestaande vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Dit valt evenmin af te leiden uit het toepassen van het voormelde wettelijke systeem boven de door belanghebbende bepleite toepassing van artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het is, naar het oordeel van de wrakingskamer, aan de belastingkamer in dezen een afweging te maken en te beslissen of het vigerende wettelijke systeem ('gesloten deuren, tenzij') dient te worden toegepast dan wel voornoemd artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ('openbaar, tenzij').

3.6. Mocht de belastingkamer alsnog bepalen dat het onderzoek ter zitting openbaar is, dan heeft de gemachtigde van belanghebbende nog de mogelijkheid om op de voet van artikel 8:64 van de Awb te vragen om schorsing van het onderzoek ter zitting, zodat hij in staat is aan de door hem bepleite openbaarheid, direct bij aanvang van het onderzoek ter zitting, daadwerkelijk invulling te geven.

3.7. De conclusie is dat het wrakingsverzoek als ongegrond dient te worden afgewezen.


BESLISSING

Het hof:

  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland van de rijksbelastingdienst, alsmede aan jhr. mr. Van Nispen tot Sevenaer, mr. dr. Bongaarts en mr. Barmentlo.


Aldus gedaan door mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter, J.M. Brandenburg en J.W.J. Huige, leden, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, als griffier en uitgesproken op 5 januari 2012.


Aantekeningen

Zi e voor inhoudelijke behandeling en uitspraak: Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 7 december 2012, nr. 11/00437.


Voetnoten