Gerechtshof 's-Gravenhage, 8 september 2010, nr. BK-06/00275

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Gerechtshof 's-Gravenhage, 8 september 2010, nr. BK-06/00275, LJN:BN7077[1]

Uitspraak

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 8 september 2010

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] (België) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 augustus 2006, nummer AWB 05/6392[2], betreffende na te noemen aanslagen.

Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Met dagtekening 15 oktober 2003 zijn aan belanghebbende, als buitenlands belastingplichtige, voor het jaar 2001 aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen en in de premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (hierna: premie WAZ) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.078 (hierna: de aanslagen).

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.

1.3. Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 37.

1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslagen verminderd tot aanslagen berekend naar een premie-inkomen van € 23.114 en gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek. Voorts heeft belanghebbende een nader stuk, gedagtekend 25 maart 2007, ingediend. De Inspecteur heeft op 25 maart 2008 op het nader ingediende stuk van belanghebbende gereageerd.

2.2. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 25 maart 2008, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden.

2.4. De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 januari 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.5. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting opnieuw geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een tweede briefwisseling plaatsgevonden.

2.6. Met instemming van partijen is een volgende mondelinge behandeling achterwege gebleven.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.

3.1. Belanghebbende heeft de Britse nationaliteit en woont sinds 1981 in België.

3.2. Belanghebbende verricht als internationaal expert op het gebied van normalisatie en standaardisatie voor na te noemen werkgevers of ondernemingen werkzaamheden bestaande uit het adviseren en begeleiden van opdrachtgevers op het gebied van de normalisatie van goederen en van industriële en andere productieprocessen. Daartoe heeft belanghebbende zich in de periode 1998 tot en met 2009 meermalen per jaar, telkens voor een korte periode, begeven naar landen binnen en buiten de Europese Unie. In een aantal landen, zoals België, Frankrijk en Nederland, vervulde hij meerdere opdrachten per jaar. Zijn activiteiten bestonden uit het in internationale verbanden deelnemen aan seminars en vergaderingen van stuur- en projectgroepen die als doel hadden ten behoeve van industriële goederen, diensten en productieprocessen gemeenschappelijke standaarden te formuleren en overeen te komen.

3.3. Belanghebbende was in 2001 werkzaam voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] Nederland B.V., gevestigd in Nederland (hierna: [A] Nederland BV). [A] Nederland BV was ook voor en na 2001 in Nederland gevestigd en belanghebbende was daarvan de bestuurder en enige aandeelhouder.

3.4. Belanghebbende heeft in 2001 voor [A] Nederland BV werkzaamheden verricht in Argentinië, België, Brazilië, Canada, Chili, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Nederland, Portugal, Spanje, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en in Zwitserland. Deze werkzaamheden omvatten 579,5 declarabele uren. Belanghebbende heeft daarnaast gedurende 42 uur in zijn woonland België bestuurlijk werk voor [A] Nederland BV verricht.

3.5. Belanghebbende heeft in het jaar 2001 als "independent consultant" in de vorm van een eenmanszaak werkzaamheden in België verricht.

3.6. Belanghebbende was in 2001 voor ongeveer 16 percent aandeelhouder en gedelegeerd beheerder van de in België gevestigde vennootschap [A] International S.A. (hierna: [A] International SA). [A] International SA fungeert als houdstermaatschappij voor dochterondernemingen in België, Frankrijk en Duitsland.

3.7. Belanghebbende heeft in 2001 voor [A] International SA werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden zijn voor ruim tweederde deel in België en Frankrijk verricht en voor het overige in andere landen, doch niet in Nederland.

3.8. Belanghebbende heeft in 2001 voor de besloten vennootschap [A] Brussels sprl (hierna: [A] Brussels sprl), een 100% deelneming van [A] International SA, werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden zijn uitsluitend in België verricht.

3.9. Belanghebbende heeft zich in België bij de Belgische socialeverzekeringsautoriteit, het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (hierna: RSVZ), geregistreerd als zelfstandige.

3.10. Bij brief van 3 september 2004 schreef het RSVZ aan de Nederlandse socialeverzekeringsautoriteit, de Sociale Verzekeringsbank, Bureau voor Belgische Zaken (hierna: SVB):

"Nous avons bien reçu votre courrier du 23 juillet 2004 concernant la personne reprise sous rubrique.
Il ressort des renseignements en notre possession que Mr [BELANGHEBBENDE] est " directeur-grand actionnaire " de la société de droit néerlandais " [A Nederland] b.v. ""

3.11. Bij brief van 3 november 2004 schreef de SVB aan belanghebbende:

"In verband met uw zelfstandige werkzaamheden in België hebben wij op verzoek van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen te Brussel een onderzoek ingesteld naar uw (eventuele) werkzaamheden in Nederland.
In verband met dit onderzoek hebben wij u een vragenformulier toegezonden, die u ingevuld aan ons heeft teruggestuurd.
In bijlage zenden wij u, ter informatie, een afschrift van onze brief die wij hebben gezonden aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen te Brussel."

3.12. Bij brief van 3 november 2004 schreef de SVB aan het RSVZ, waarbij belanghebbende is aangeduid als 'bovengenoemde' en als 'betrokkene':

"In antwoord op uw brief delen wij u mee dat bovengenoemde in ieder geval vanaf 1 januari 1998 in Nederland in loondienst werkzaam is.
Voor uw informatie delen wij u mee dat betrokkene Brits burger is."

3.13. Bij brief van 30 juni 2005 schreef het RSVZ aan de SVB:

"Naar aanleiding van uw hogervermeld schrijven, hebben wij onze bestanden nagekeken. Hierbij kunnen wij u melden dat de heer [belanghebbende] tot op heden op geen enkele aangifte voor loontrekkenden voorkomt. Er werden voor hem geen RSZ-premies betaald."

3.14. Belanghebbende heeft voor de in Frankrijk verrichte werkzaamheden voor [A] Nederland BV geen aangifte gedaan bij de Franse socialeverzekeringsautoriteit.

3.15. Belanghebbende heeft over het jaar 2001 € 26.078 aan loon afkomstig van [A] Nederland BV genoten. Daarop is in totaal € 3.360 aan Nederlandse loonbelasting en premie volksverzekeringen ingehouden. Het bestanddeel loonbelasting van dit bedrag bedraagt 2,95% van € 14.870 + 8,2% van (€ 26.078 -/- € 14.870) = € 1.357. De door belanghebbende verschuldigde Nederlandse inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen is door de Inspecteur verminderd met € 1.576 (€ 143 "IB-deel" [= 2,95/32,35 x € 1.576] + € 1.433 "PV-deel"; = 29,4/32,35 x € 1.576) aan algemene heffingskorting en met € 837 (alleen "PV-deel"; = 29,4/32,35 x € 920) aan arbeidskorting.

Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

4.1. In geschil is of belanghebbende op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, PB L 149 van 5 juli 1971 (hierna: Verordening 1408/71) in het jaar 2001 in Nederland onderworpen was aan en daarmee premieplichtig was voor de premie volksverzekeringen en voor de premie WAZ en zo ja, of de aanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Mocht het gelijk op voormelde geschilpunten aan de Inspecteur zijn, dan is in geschil of belanghebbende voor de volksverzekeringen en voor de WAZ ook premieplichtig is ter zake van de werkzaamheden die hij heeft verricht in andere landen dan Nederland.

4.2. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat hij in Nederland noch voor de volksverzekeringen noch voor de WAZ premieplichtig is en subsidiair dat hij in Nederland slechts premieplichtig is ter zake van de werkzaamheden die hij gedurende 63,5 uur voor [A] Nederland BV op het grondgebied van Nederland heeft verricht, zodat belanghebbende premie volksverzekering en premie WAZ verschuldigd is naar een premie-inkomen van 63,5/621,5 x € 26.078 = € 2.664. Belanghebbende acht artikel 14, tweede lid, onderdeel b, ten (i), van Verordening 1408/71 toepasselijk, omdat hij verbonden is aan meer dan één onderneming of meer dan één werkgever die de zetel of domicilie op het grondgebied van verschillende lidstaten hebben, en hij bijgevolg alleen onderworpen is aan de Belgische socialezekerheidswetgeving. De werkzaamheden als gedelegeerd beheerder voor [A] International SA verricht in Frankrijk worden door de Franse socialezekerheidswetgeving aangemerkt als werkzaamheden in loondienst. De werkzaamheden voor [A] Nederland BV verricht in Frankrijk worden vanwege het 100%-aandelenbezit door de Franse socialezekerheidswetgeving aangemerkt als werkzaamheden anders dan in loondienst.

De stelling dat de aanslagregeling over de jaren 1998 en 1999 het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat hij niet premieplichtig was voor de volksverzekeringen heeft belanghebbende in hoger beroep laten varen.

4.3. De Inspecteur heeft aangevoerd dat, zolang niet vaststaat hoe de werkzaamheden ten behoeve van [A] Nederland BV in Frankrijk moeten worden gekwalificeerd, op grond van artikel 14 quater juncto artikel 14, tweede lid, onderdeel b, ten (ii), en Bijlage VII van Verordening 1408/71 de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is. Voor de werkzaamheden ten behoeve van [A] Nederland BV verricht in België is de Belgische socialezekerheidswetgeving van toepassing, zulks op grond van artikel 14 quater, onderdeel b juncto artikel 14 bis, tweede lid, van Verordening 1408/71. Belanghebbende heeft geen verklaring van de Franse socialeverzekeringsautoriteit overgelegd, inhoudende dat zijn werkzaamheden in Frankrijk zijn verricht in loondienst.

Onder handhaving van dit standpunt heeft de Inspecteur ter zitting van 19 januari 2010 "op grond van voortschrijdend inzicht" een andere zienswijze gepresenteerd. Die houdt in dat op de werkzaamheden voor [A] Nederland BV en [A] International SA verricht in Frankrijk de detacheringsbepalingen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van Verordening 1408/71 moeten worden toegepast, omdat steeds sprake is van kortdurende werkzaamheden in andere lidstaten zonder enige regelmaat. Daarbij is de kwalificatie van die werkzaamheden in Frankrijk niet van belang. Van belang is slechts of arbeid wordt verricht in Frankrijk. De Inspecteur ontleent steun voor die zienswijze aan het arrest HvJ EG 30 maart 2000, nr. C-178/97, B. Banks e.a. vs. Koninklijke Muntschouwburg, Jur. 2000, blz. I-2005. Op grond van die zienswijze acht de Inspecteur de socialezekerheidswetgevingen van België en Nederland van toepassing ingevolge artikel 14 quater, onderdeel b, ten (ii), en Bijlage VII van Verordening 1408/71. Bij toepassing van de detacheringsbepalingen is niet van belang dat geen verklaring is overgelegd van de Franse socialeverzekeringsautoriteit. De Belgische socialezekerheidswetgeving is van toepassing op de werkzaamheden in België en de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op alle overige werkzaamheden, zodat belanghebbende premie volksverzekeringen en premie WAZ verschuldigd is naar een premie-inkomen van (88 - 10/88) x € 26.078 = € 23.114.

4.4. Op grond van hun respectieve standpunten concluderen partijen als volgt:

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de opgelegde aanslagen.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank

5. De rechtbank heeft omtrent het geschil het navolgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als 'eiser' en de Inspecteur als 'verweerder':

"Partijen zijn verdeeld over de uitleg van de voorschriften van titel II (artt. 13-17bis) van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 aangaande de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (hierna: de Verordening 1408/71). Deze voorschriften betreffen de vaststelling van de toe te passen wetgeving.
Als uitgangspunt van de regeling, neergelegd in artikel 13 van de Verordening 1408/71, geldt dat op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden (anders dan) in loondienst uitoefent - in beginsel - de wetgeving van die staat van toepassing is, zelfs als hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont.
Op degene echter die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende lidstaten verricht, is ingevolge artikel 14 quater, aanhef en onderdeel a van de Verordening 1408/71, de wetgeving van toepassing van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden in loondienst uitoefent, dan wel - indien dergelijke werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer lidstaten wordt uitgeoefend - de wetgeving die door artikel 14, punt 2 of punt 3 wordt aangewezen.
Artikel 14 quater, aanhef en onderdeel b van de Verordening 1408/71 geeft een afwijkende regeling voor de in bijlage VII genoemde gevallen. Voor die gevallen - daaronder begrepen het geval van samenloop van de uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in België met werkzaamheden in loondienst in een andere lidstaat, niet zijnde Luxemburg - wijst laatstgenoemd artikelgedeelte de wetgeving aan van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werkzaamheden in loondienst worden uitgeoefend én de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werkzaamheden anders dan in loondienst worden uitgeoefend.
Bij het voorgaande past de kanttekening dat onder "werkzaamheden in loondienst" en "werkzaamheden anders dan in loondienst" in de zin van voormelde artikelen de werkzaamheden dienen te worden verstaan die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan deze werkzaamheden worden uitgeoefend (vergelijk arrest van het HvJ EG van 30 januari 1997, nr. C-340/94, BNB 1997/308c (De Jaeck)).
De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval, naar tussen partijen ook niet in geschil is, de regel van artikel 14 quater, aanhef en onderdeel b van de Verordening 1408/71 van toepassing is, nu eisers in Nederland voor [A Nederland] B.V. verrichte werkzaamheden naar Nederlands recht werkzaamheden in loondienst zijn en zijn advies- en bestuurswerkzaamheden in België door de bevoegde autoriteiten aldaar als werkzaamheden anders dan als loondienst worden aangemerkt.
Eiser stelt in beroep dat hij in België voor [A Nederland] B.V. werkzaamheden heeft verricht. Deze stelling wringt met zijn eerdere verklaring dat de activiteiten van die B.V. voor 10% in Nederland en voor 90% buiten België en Nederland plaatsvonden. Uitgaande echter van eisers jongste verklaring - hoezeer die verklaring ook vragen doet rijzen in het licht van eerder onvoorwaardelijk door hem verschafte informatie - dat hij toch ook in België voor [A Nederland] B.V. werkzaam is geweest, kan deze stelling niet tot het daaraan door eiser verbonden gevolg leiden, namelijk dat te dien aanzien artikel 14, punt 2, van de Verordening 1408/71 van toepassing zou zijn. In aanmerking genomen dat werkzaamheden op het Belgisch grondgebied van een directeur van een in Nederland gevestigde B.V. naar Belgisch recht worden aangemerkt als "werkzaamheden anders dan in loondienst", kunnen deze niet, ook niet indirect, meetellen als werkzaamheden in loondienst, waarop dit voorschrift ziet. Het naar Belgisch recht geldende karakter van voormelde werkzaamheden brengt wel met zich dat op deze werkzaamheden ingevolge artikel 14 quater, aanhef en onderdeel b, tweede gedachtestreepje, van de Verordening 1408/71, de wetgeving van België - zijnde de lidstaat op het grondgebied waarvan de werkzaamheden anders dan in loondienst worden uitgeoefend - van toepassing is. In het overzicht, opgenomen in de conclusie van repliek, staat vermeld dat eiser ten behoeve van [A Nederland] B.V. 88 dagen werkzaamheden heeft verricht, waarvan 10 dagen in België, hetgeen verweerder er alsnog toe heeft gebracht 10/88 van het genoten inkomen van € 26.078, zijnde € 2.964, op eisers premie-inkomen zowel voor de volksverzekeringen als de WAZ in mindering te brengen, waardoor dit premie-inkomen op € 23.114 wordt vastgesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding dit standpunt niet te volgen. De bestreden uitspraak op bezwaar, waarin met deze correctie nog geen rekening was gehouden, kan om die reden niet in stand blijven.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de door eiser verschafte informatie ter onderbouwing van zijn stelling dat hij als directeur en 100% aandeelhouder van [A Nederland] B.V. ook buiten Nederland en België werkzaam is geweest, zodanig summier is, dat verweerder hierin geen aanleiding heeft behoeven vinden om een gedeelte van het door [A Nederland] B.V. uitbetaalde "salaris" bij de berekening van eisers premie-inkomen buiten aanmerking te laten.
Waar het geschil betrekking heeft op de premieplichtigheid voor de WAZ merkt de rechtbank het volgende op.
De in 2001 (van rechtswege) geldende verzekeringsplicht voor de WAZ, heeft niet slechts betrekking op zelfstandigen maar tevens op beroepsbeoefenaren die inkomsten genieten uit werkzaamheden die niet als loon uit dienstbetrekking in de zin van de WAO kwalificeren. De zienswijze van eiser dat hij in België, waar hij overigens zijn Nederlandse inkomsten - naar zijn zeggen omdat daarnaar niet wordt gevraagd - niet voor de premieheffing heeft opgegeven, al voldoende tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid is verzekerd, kan er niet aan afdoen dat degene die, zoals eiser, in Nederland werkzaamheden verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij naar Nederlandse maatstaven "een aanmerkelijk belang" heeft, beschouwd wordt die werkzaamheden voor de toepassing van titel II van de Verordening 1408/71 in loondienst uit te oefenen. Dit uitgangspunt, sedert 1999 neergelegd in punt 7, rubriek J, van bijlage VI van die verordening, heeft onder meer tot gevolg dat eiser in Nederland als premieplichtig voor de WAZ moet worden aangemerkt. Daarbij wordt slechts het aan Nederland toe te rekenen premie-inkomen in aanmerking genomen.
Eiser heeft, zij het met name in de bezwaarfase, aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, onder meer door niet altijd de door hem gevraagde informatie te verschaffen, door niet in te gaan op herhaalde verzoeken om door de belastingdienst in rekening gebracht rente te "justificiëren", door ten onrechte aanmaningsbrieven te doen uitgaan, en dergelijke. Voor zover eiser bedoeld heeft deze gronden ook in beroep te handhaven, overweegt de rechtbank dat de in dit verband door eiser aan verweerder verweten gedragingen - wat er van eisers stellingen op dit punt ook zij - niet van dien aard zijn dat deze aanleiding kunnen zijn in dit geschil tot een ander oordeel te komen. Aan eisers gronden wordt bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden besluiten geen overwegende betekenis gehecht.
De stelling van eiser, aangevoerd in de bezwaarfase, dat de wijze van behandeling van zijn aangiften over de jaren 1998 en 1999 het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat hij niet premieplichtig was voor de volksverzekeringen, is van de zijde van verweerder op overtuigende wijze weerlegd. Dit onderdeel van eisers betoog kan derhalve evenmin leiden tot de door eiser gewenste uitkomst.
Om de reden hiervoor vermeld dient het beroep gegrond te worden verklaard. De bestreden uitspraak kan, nu daarbij nog geen rekening was gehouden met de door verweerder naar aanleiding van de conclusie van repliek alsnog aangebrachte correctie als hierboven aangegeven, geen stand houden."

Beoordeling van het hoger beroep

Werkzaamheden al dan niet in loondienst

6.1.1. Naar vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet voor de toepassing van Verordening 1408/71 de vraag of een persoon zijn werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht, worden beantwoord aan de hand van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat of lidstaten waar die werkzaamheden worden verricht.

6.1.2. Belanghebbende verricht ten behoeve van [A] Nederland BV, [A] Brussels sprl, en [A] International SA en als independent consultant werkzaamheden in België.

6.1.3. Artikel 2 van het Belgische Koninklijk Besluit van 19 december 1967, houdende algemeen reglement in uitvoering van het Koninklijk Besluit nr. 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (Belgisch Staatsblad 28 december 1967) luidt:

"Voor de toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 38 en zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 5bis van datzelfde besluit, wordt de uitoefening van een mandaat in een vereniging of vennootschap naar rechte of in feite die zich met een exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard bezighoudt, [op onweerlegbare wijze] vermoed de uitoefening te zijn van een bedrijvigheid die verzekeringsplicht aan het sociaal statuut der zelfstandigen met zich brengt."

6.1.4. Volgens de Belgische nationale socialezekerheidswetgeving, waarvan voormelde bepaling deel uitmaakt, dienen de werkzaamheden ten behoeve van [A] Nederland BV, [A] Brussels sprl, en [A] International SA en als independent consultant verricht in België, te worden gekwalificeerd als werkzaamheden anders dan in loondienst.

6.1.5. De werkzaamheden van belanghebbende voor [A] Nederland BV verricht in Nederland dienen voor de toepassing van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving te worden aangemerkt als werkzaamheden in loondienst.

6.1.6. Belanghebbende heeft werkzaamheden voor [A] International SA verricht in Frankrijk.

6.1.7. Artikel L. 200-1 van de Franse Code de la Sécurité Sociale luidt:

"Le régime général de sécurité sociale couvre:
1°) au titre des assurances sociales, les personnes définies par les articles L. 311-2, L. 311-3, L. 311-6 et L. 311-7; (...)"

6.1.8. Artikel L. 311-2 van de Franse Code de la Sécurité Sociale luidt:

"Sont affiliées obligatoirement aux assurances sociales du régime général, quel que soit leur âge et même si elles sont titulaires d'une pension, toutes les personnes quelle que soit leur nationalité, de l'un ou de l'autre sexe, salariées ou travaillant à quelque titre ou en quelque lieu que ce soit, pour un ou plusieurs employeurs et quels que soient le montant et la nature de leur rémunération, la forme, la nature ou la validité de leur contrat."

6.1.9. Artikel L. 311-3, aanhef en ten 11° en ten 12°, van de Franse Code de la Sécurité Sociale luidt:

"Sont notamment compris parmi les personnes auxquelles s'impose l'obligation prévue à l'article L. 311-2, même s'ils ne sont pas occupés dans l'établissement de l'employeur ou du chef d'entreprise, même s'ils possèdent tout ou partie de l'outillage nécessaire à leur travail et même s'ils sont rétribués en totalité ou en partie à l'aide de pourboires:
(...)
11°) Les gérants de sociétés à responsabilité limitée et de sociétés d'exercice libéral à responsabilité limitée à condition que lesdits gérants ne possèdent pas ensemble plus de la moitié du capital social, étant entendu que les parts appartenant, en toute propriété ou en usufruit, au conjoint, partenaire lié par un pacte civil de solidarité compris, et aux enfants mineurs non émancipés d'un gérant sont considérées comme possédées par ce dernier;
12°) Les présidents du conseil d'administration, les directeurs généraux et les directeurs généraux délégués des sociétés anonymes et des sociétés d'exercice libéral à forme anonyme (...)."

6.1.10. Artikel R. 241-2 aanhef en ten 3° van de Franse Code de la Sécurité Sociale luidt:

"La cotisation d'allocations familiales des employeurs et des travailleurs indépendants est due par toute personne physique exerçant, même à titre accessoire, une activité non salariée.
Est considéré comme employeur ou travailleur indépendant: (...)
3°) tout gérant d'une société à responsabilité limitée qui n'est pas affilié obligatoirement aux assurances sociales, en application du 11° de l'article L. 311-3;"

6.1.11. Volgens de Franse nationale socialezekerheidswetgeving, waarvan voormelde bepalingen deel uitmaken, worden de werkzaamheden van een bestuurder van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, indien die meer dan 50% van het in aandelen verdeeld kapitaal bezit, aangemerkt als werkzaamheden anders dan in loondienst ("régime des non-salariés"). De werkzaamheden van een bestuurder of gedelegeerd bestuurder van een vennootschap worden, indien die 50% of minder van het in aandelen verdeeld kapitaal bezit, aangemerkt als werkzaamheden in loondienst ("régime général des salariés"). Dit leidt tot de gevolgtrekking dat naar het Franse nationale socialezekerheidsrecht de werkzaamheden van belanghebbende voor [A] Nederland BV verricht in Frankrijk moeten worden aangemerkt als werkzaamheden anders dan in loondienst en de werkzaamheden van belanghebbende voor [A] International SA verricht in Frankrijk als werkzaamheden in loondienst.

6.1.12. Uit al het vorenstaande volgt dat belanghebbende in 2001 in België, Frankrijk en Nederland, veelal kortdurende, werkzaamheden heeft verricht voor meer dan één werkgever of onderneming. De werkzaamheden verricht in België moeten worden aangemerkt als werkzaamheden anders dan in loondienst en de werkzaamheden in Frankrijk moeten worden aangemerkt als werkzaamheden gedeeltelijk verricht in loondienst en gedeeltelijk verricht anders dan in loondienst. De werkzaamheden in Nederland moeten worden aangemerkt als verricht in loondienst. Al deze werkzaamheden zijn onderdeel van het normale arbeidspatroon van belanghebbende in de zin dat belanghebbende meer keren per jaar in een land deze werkzaamheden verrichtte. In termen van Verordening 1408/71 betekent dit, dat belanghebbende werkzaamheden in loondienst placht te verrichten in Frankrijk en Nederland, en dat hij gewoonlijk werkzaamheden anders dan in loondienst verrichtte in België en Frankrijk.

Vaststelling heffingsprimaat

6.2.1. Artikel 13 van Verordening 1408/71 geeft bij binnengrensoverschrijdende arbeid van werknemers en zelfstandigen de algemene regel van onderworpenheid aan de socialezekerheidswetgeving van de werklidstaat, met uitdrukkelijke voorbehouden van artikel 14 quater van Verordening 1408/71 (eerste lid) en van de artikelen 14 tot en met 17 Verordening 1408/71 (tweede lid).

6.2.2. Artikel 14 van Verordening 1408/71 geeft bijzondere regels voor gedetacheerde werknemers (eerste lid) en voor degenen die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden als werknemer plegen uit te oefenen (tweede en derde lid). Artikel 14 bis van Verordening 1408/71 doet hetzelfde voor gedetacheerde zelfstandigen (eerste lid) en zelfstandigen die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden uitoefenen (tweede, derde en vierde lid).

6.2.3. Belanghebbende placht zijn werkzaamheden in loondienst te verrichten in ten minste twee lidstaten en zijn werkzaamheden anders dan in loondienst gewoonlijk in twee lidstaten. Dat brengt in de systematiek van de Verordening 1408/71 mee dat de bepalingen van de artikelen 14, tweede lid, en 14 bis, tweede lid, van Verordening 1408/71 van toepassing zijn. De wetgeving van de woonlidstaat is dan exclusief van toepassing. De artikelen 14, eerste lid, en 14 bis, eerste lid, van Verordening 1408/71, de detacheringsbepalingen, die uitgaan van het verrichten van arbeid in een enkele andere lidstaat, missen dan toepassing.

6.2.4. Artikel 14 quater van Verordening 1408/71 geeft bijzondere regels voor personen die gelijktijdig werkzaamheden als werknemer en werkzaamheden als zelfstandige in verschillende lidstaten verrichten. Een bijzondere positie nemen daarbij de gevallen in, genoemd in bijlage VII behorende bij Verordening 1408/71. Wanneer een dergelijk geval aan de orde is, gaat de regeling van onderdeel b van artikel 14 quater van Verordening 1408/71 voor op die van onderdeel a ("onder voorbehoud van het bepaalde onder b").

6.2.5. De werkzaamheden van belanghebbende laten zich rangschikken onder de in bijlage VII, eerste en negende lid, van Verordening 1408/71 genoemde gevallen. Het betreft dan respectievelijk het geval dat werkzaamheden worden uitgeoefend anders dan in loondienst in België en in loondienst in een andere lidstaat en het geval dat werkzaamheden worden uitgeoefend anders dan in loondienst in Frankrijk en in loondienst in een andere lidstaat, behalve Luxemburg.

6.2.6. Wanneer een of meer gevallen als bedoeld in Bijlage VII aan de orde zijn, geeft artikel 14 quater, aanhef en onderdeel b, van Verordening 1408/71 als uitzondering op de algemene regel, de toewijzingsregels.

6.2.7. Deze toewijzingsregels omvatten een specifiek regime voor de gevallen waarin gelijktijdig werkzaamheden in loondienst als werkzaamheden anders dan in loondienst in verschillende lidstaten voor verschillende werkgevers of ondernemingen worden verricht en waarin per geval telkens twee lidstaten gelijktijdig premieheffingbevoegd kunnen zijn. Dit specifieke regime heeft voorrang op de algemene regel van artikel 13 van Verordening 1408/71. Doordat de toewijzingsregels alleen verwijzen naar de bepalingen betreffende het verrichten van werkzaamheden in loondienst in twee of meer lidstaten (artikel 14, tweede en derde lid, Verordening 1408/71) en naar de bepalingen betreffende het verrichten van werkzaamheden anders dan in loondienst in twee of meer lidstaten (artikel 14 bis, tweede, derde en vierde lid, Verordening 1408/71), maken de detacheringsbepalingen géén deel uit van dit specifieke regime.

6.2.8. Door de verwijzingen als hiervoor vermeld heeft te gelden hetgeen hiervoor onder 6.2.3. is overwogen en is het woonland heffingsbevoegd.

6.2.9. Artikel 14 quater, onderdeel b, van Verordening 1408/71 wijst derhalve zowel bij het eerste streepje als bij het tweede streepje de socialezekerheidswetgeving van België aan. Mitsdien is uitsluitend de Belgische socialezekerheidswetgeving van toepassing.

Ontbrekende verklaringen

6.3. Aan het vorenstaande kan niet afdoen dat de Belgische, Franse en Nederlandse socialeverzekeringsautoriteiten geen verklaringen als bedoeld in de artikelen 11, 11 bis en 12 bis van de Toepassingsverordening van Verordening 1408/71 (Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening 1408/71) hebben afgegeven over de toepasselijkheid van nationale socialezekerheidswetgevingen op basis van de artikelen 14 bis en 14 quater van Verordening 1408/71. Een dergelijke verklaring is immers geen constitutief vereiste.

Slotsom

6.4. Gelet op het vorenoverwogene komt uitsluitend aan België heffingsbevoegdheid toe. Daarom dient de aanslag in de premie WAZ te worden vernietigd en dient de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen te worden beperkt tot een in de inkomstenbelasting naar een bedrag van 2,95% van € 14.870 + 8,2% van (€ 26.078 -/- € 14.870) = € 1.357 verminderd met 2,95/32,35 x € 1.576 = € 143 aan algemene heffingskorting en met 2,95/32,35 x € 920 = € 83 aan arbeidskorting, zijnde € 1.131.

Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 1.260, zijnde verletkosten van 3 zittingen x 8 uren x € 45 netto-uurtarief = € 1.080 en reiskosten van 3 zittingen x € 60 openbaarvervoerskosten tweede klasse = € 180 die belanghebbende heeft moeten maken ter bijwoning van de zittingen van de rechtbank op 27 april 2006 en het Hof op 25 maart 2008 en op 19 januari 2010. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

7.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 37, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 105 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
  • vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
  • vernietigt de aanslag in de premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen;
  • wijzigt de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen in een in de inkomstenbelasting en vermindert die aanslag tot een bedrag van € 1.131;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.260, en
  • gelast de Staat het door belanghebbende ter zake van de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 105 te vergoeden.


Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Th. Groeneveld, J.W. baron van Knobelsdorff en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 8 september 2010 in het openbaar uitgesproken.

Aantekeningen

Voetnoten