Artikel 3 DBV

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Verdragstekst

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

1.Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:

a.
1° betekent de uitdrukking „een verdragsluitende Staat" het Koninkrijk België of het Koninkrijk der Nederlanden, al naar de context vereist; betekent de uitdrukking „verdragsluitende Staten" het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden;
2° betekent de uitdrukking „België" het Koninkrijk België; gebruikt in geografische zin, betekent zij het territorium van het Koninkrijk België, daarin inbegrepen de territoriale zee en de maritieme zones en de luchtgebieden waarover, in overeenstemming met het internationaal recht, het Koninkrijk België soevereine rechten of zijn jurisdictie uitoefent;
3° betekent de uitdrukking „Nederland" het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;
b. omvat de uitdrukking „persoon" een natuurlijke persoon, een vennootschap en elke andere vereniging van personen;
c. betekent de uitdrukking „vennootschap" elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing in de verdragsluitende Staat waarvan zij inwoner is, als een rechtspersoon wordt behandeld;
d. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een verdragsluitende Staat" en „onderneming van de andere verdragsluitende Staat" onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere verdragsluitende Staat;
e. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer" alle vervoer met een schip, binnenschip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van werkelijke leiding in een verdragsluitende Staat is gelegen, behalve wanneer het schip, binnenschip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere verdragsluitende Staat zijn gelegen;
f. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit":
1° in België, de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger, en
2° in Nederland, de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
g. betekent de uitdrukking „onderdanen":
1° alle natuurlijke personen die de nationaliteit van een verdragsluitende Staat bezitten;
2° alle vennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in een verdragsluitende Staat van kracht is.

2.Voor de toepassing van het Verdrag op enig ogenblik door een verdragsluitende Staat heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat ogenblik heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is; elke betekenis onder de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat heeft voorrang op de betekenis welke die uitdrukking heeft onder de andere wetten van die Staat.


Teksten uit Protocol I

2. Met betrekking tot artikel 3, paragraaf 1, subparagraaf c

Ingeval een vennootschap in de ene verdragsluitende Staat als zodanig aan belasting is onderworpen, doch het inkomen dan wel het vermogen van die vennootschap in de andere verdragsluitende Staat als inkomen onderscheidenlijk vermogen van de gerechtigden tot die vennootschap wordt belast, kunnen de bepalingen van het Verdrag niet tot gevolg hebben dat dubbele belasting of een totale of gedeeltelijke vrijstelling van het inkomen of het vermogen blijft bestaan. Om een dergelijk gevolg te vermijden, wordt de belasting, het inkomen en het vermogen van de vennootschap geacht belasting, inkomen en vermogen van de gerechtigden tot die vennootschap te zijn naar rato van hun gerechtigdheid in het vermogen van de vennootschap. Voorzover nodig kan daarbij worden bepaald dat de gerechtigden tot de vennootschap de ten laste van de vennootschap geheven belasting over dat inkomen en vermogen (inclusief eventueel daarop drukkende bronbelasting van derde Staten), ieder voor zijn aandeel mogen verrekenen met de belasting die zij over hetzelfde inkomen onderscheidenlijk vermogen verschuldigd zijn en dat de Staat van vestiging van de vennootschap afziet van eventuele belastingheffing van de gerechtigden tot die vennootschap die inwoner zijn van de andere verdragsluitende Staat over uitdeling van winst door die vennootschap aan die gerechtigden.


3. Met betrekking tot artikel 3, paragraaf 2, en artikel 28, paragraaf 3

Het is wel te verstaan dat indien de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten in onderlinge overeenstemming een oplossing binnen de context van het Verdrag hebben bereikt voor gevallen waarin:

a) onder toepassing van artikel 3, paragraaf 2, de uitleg van een niet omschreven uitdrukking als gevolg zou hebben dat; dan wel
b) als gevolg van kwalificatieverschillen (bijvoorbeeld van een inkomensbestanddeel of van een persoon),

een situatie van dubbele belasting of dubbele vrijstelling zou optreden, deze oplossing - na bekendmaking daarvan door beide bevoegde autoriteiten - voor de toepassing van het Verdrag ook in andere, gelijke gevallen bindend zal zijn.


Gezamenlijke artikelsgewijze toelichting

Algemene begripsbepalingen ( artikel 3 en punten 2 en 3 van Protocol I)

In paragraaf 1, subparagraaf a, ten 1°, is bepaald dat voor de toepassing van het verdrag de uitdrukkingen «een verdragsluitende Staat» en «verdragsluitende Staten» betekenen het Koninkrijk België of het Koninkrijk der Nederlanden, naar gelang de context, respectievelijk het Koninkrijk België én het Koninkrijk der Nederlanden. Onder ten 2° en ten 3° van deze subparagraaf is vervolgens de betekenis van de uitdrukkingen «België» en «Nederland» nader omschreven. Voor wat de omschrijving van de uitdrukking «Nederland» betreft, is daaronder het Nederlandse deel van het in de Noordzee gelegen continentale plat begrepen. Nadat de Rijkswet van 27 mei 1999, Stb. 1999, 281, in werking is getreden, zal deze omschrijving tevens de aan Nederland toebedeelde exclusieve economische zone omvatten. Voor wat België betreft, en in het bijzonder de uitdrukking «maritieme zones waarover België in overeenstemming met het internationaal recht soevereine rechten of zijn jurisdictie uitoefent», zijn daarbij eveneens begrepen het Belgische deel van het in de Noordzee gelegen continentale plat, evenals de exclusieve economische zone. Het voornoemde Belgische deel van het continentale plat is nader bepaald in het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de afbakening van het continentaal plat, en bijlage, en briefwisseling ondertekend te Brussel op 18 december 1996 en goedgekeurd bij wet van 10 augustus 1998 (Belgisch Staatsblad van 19 juni 1999). Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat door laatstgenoemde wet eveneens het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de zijwaartse afbakening van de territoriale zee, ondertekend te Brussel op 18 december 1996, werd goedgekeurd.

Overeenkomstig artikel 57 van het Zeerechtverdrag van 1982 (UNCLOS III) dat door België werd ondertekend op 5 december 1984 en dat in werking trad op 16 november 1994, kan de exclusieve economische zone zich maximaal uitstrekken tot 200 zeemijlen vanaf de basislijn. Het Zeerechtverdrag biedt de Staten de mogelijkheid om, ofwel eenzijdig een exclusieve economische zone af te kondigen, ofwel van een internationaal verdrag met derde Staten de betrokken zone af te bakenen. België heeft van de eerstgenoemde mogelijkheid gebruik gemaakt door de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee (Belgisch Staatsblad van 10 juli 1999).

Ingevolge paragraaf 1, subparagraaf b, betekent de uitdrukking «persoon», tenzij de context van het verdrag anders vereist, een natuurlijke persoon, een vennootschap en elke andere vereniging van personen. Bij de omschrijving van deze uitdrukking is in tegenstelling tot de gewoonlijk door Nederland gehanteerde uitdrukking «lichaam», de uitdrukking «vennootschap» gehanteerd. De reden daarvan is dat de Belgische nationale fiscale wetgeving de uitdrukking «lichaam» niet kent. Voor de toepassing van het verdrag heeft de uitdrukking «vennootschap», gelet op de nadere omschrijving daarvan in paragraaf 1, subparagraaf c, echter dezelfde betekenis als de voor Nederland gebruikelijke uitdrukking «lichaam».

Op grond van paragraaf 1, subparagraaf c, heeft de uitdrukking «vennootschap», tenzij de context van het verdrag anders vereist, de betekenis van elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing in de verdragsluitende Staat waarvan zij inwoner is, als een rechtspersoon wordt behandeld. Mede gelet op het bepaalde in paragraaf 2 van artikel 3 sluit deze omschrijving van de uitdrukking «vennootschap» niet uit dat een buitenlands samenwerkingsverband, dat wil zeggen een samenwerkingsverband waarvan het bedrijf feitelijk in de ene verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend en waarvan een of meer van de participanten inwoner zijn van de andere verdragsluitende Staat, volgens het nationale recht van de ene verdragsluitende Staat kwalificeert als een vennootschap in de zin van subparagraaf c en volgens het nationale recht van de andere verdragsluitende Staat als een transparante entiteit1. In dit verband wordt dan ook wel gesproken van hybride entiteiten. Een dergelijk kwalificatieverschil kan leiden tot dubbele belasting of dubbele vrijstelling. In de Belgisch-Nederlandse verhouding doet zich dit voor bij samenwerkingsvormen als maatschappen, vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en (Belgische) tijdelijke verenigingen. Zo kwalificeert een vennootschap onder firma in de zin van artikel 16 van het Nederlandse Wetboek van Koophandel als een transparante entiteit met als gevolg dat ieder van de beherende vennoten voor zijn winstaandeel in de belastingheffing wordt betrokken. Volgens het nationale recht van België kwalificeert deze vennootschap onder firma evenwel als een rechtspersoon in de zin van subparagraaf c met als gevolg dat de winst van het samenwerkingsverband op vennootschapsniveau en de beherende vennoten voor de aan hen uitgekeerde winstaandelen in de belastingheffing worden betrokken. Het OESO-rapport «The application of the OECD Model Tax Convention to Partnerships» bevat aanwijzingen voor de wijze waarop de problematiek die uit deze kwalificatieverschillen voortvloeit, opgelost zou kunnen worden. Gelet op het voorbehoud dat Nederland in onderdeel 20 van bijlage II bij het rapport heeft gemaakt vanwege de omstandigheid dat het rapport geen alomvattende oplossing voor deze problematiek bevat, is het wenselijk deze problematiek afzonderlijk in het verdrag te regelen. Dit is geschied in punt 2 en punt 4, paragraaf b, van Protocol I.

In punt 2 van Protocol I is geregeld op welke wijze bij hybride entiteiten dubbele belasting respectievelijk dubbele vrijstelling wordt voorkomen. Daartoe is bepaald dat ingeval een vennootschap in de ene verdragsluitende Staat als zodanig aan de belastingheffing is onderworpen, terwijl het inkomen en/of vermogen van die vennootschap in de andere verdragsluitende Staat als inkomen en/of vermogen van de respectieve gerechtigden tot die vennootschap wordt belast, de belasting, het inkomen en het vermogen van die vennootschap geacht worden belasting, inkomen en vermogen te zijn van de respectieve gerechtigden tot die vennootschap en wel naar rato van ieders deelname in het vermogen van die vennootschap. Voor zoveel nodig kan daarbij worden bepaald dat de desbetreffende gerechtigden de ten laste van de vennootschap geheven belasting over het inkomen en/of vermogen, inclusief de eventuele daarover door derde Staten geheven bronbelasting, naar rato van ieders deelname in het vermogen van de vennootschap kunnen verrekenen met de belasting die zij in de andere verdragsluitende Staat verschuldigd zijn over het op grond van vorenstaande volzin aan hen toegerekende gedeelte van dit inkomen en/of vermogen. Tevens kan daarbij worden bepaald dat de verdragsluitende Staat waarvan de vennootschap inwoner is, afziet van eventuele belastingheffing over de uitdelingen van winst die de vennootschap vanuit het perspectief van deze Staat doet aan de gerechtigden die inwoner zijn van de andere verdragsluitende Staat. De facto impliceert deze bepaling van punt 2 van Protocol I voor Nederland een codificatie onder het verdrag van het Besluit van 18 september 1997, nr. DGO97/00147 (fiscale kwalificatie inkomensstromen uit buitenlandse samenwerkingsverbanden), V-N 1997, blz. 4373, punt 8. Zie met betrekking tot inkomsten die als stille (commanditaire) vennoot worden verkregen uit winstaandelen tevens de toelichting bij paragraaf 7 van artikel 10.

Volgend voorbeeld illustreert punt 2 van Protocol I. Een natuurlijke persoon die inwoner is van Nederland en een natuurlijke persoon die inwoner is van België gaan een vennootschap onder firma in de zin van artikel 16 van het Nederlandse Wetboek van Koophandel aan. Ieder van deze personen is als vennoot voor 50% gerechtigd tot het vermogen van de vennootschap onder firma. De onderneming van deze vennootschap onder firma wordt feitelijk in België gedreven. Naar Belgisch recht vormt de vennootschap onder firma een vennootschap in de zin van paragraaf 1, subparagraaf c, van artikel 3 van het verdrag. De door de vennootschap onder firma behaalde winst van bijvoorbeeld 100 wordt op vennootschapsniveau belast met Belgische vennootschapsbelasting, bijvoorbeeld 40. Naar Nederlands recht is de vennootschap onder firma een transparante entiteit. Dit impliceert dat de Nederlandse vennoot geacht wordt zijn onderneming door middel van een in België gevestigde vaste inrichting uit te oefenen en dat hij mitsdien in de heffing van inkomstenbelasting wordt betrokken voor 50, over welk bedrag vervolgens ingevolge artikel 23, paragraaf 2, subparagraaf b, voorkoming van dubbele belasting wordt verleend volgens de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud. Op grond van de toepassing van de vrijstellingsmethode is het derhalve niet strikt noodzakelijk om de volgens de tweede volzin van punt 2 van Protocol I geheven Belgische vennootschapsbelasting van 20 (40% van 50) te kwalificeren als met de Nederlandse inkomstenbelasting te verrekenen belasting. Indien de vennootschap onder firma vervolgens de winst na belasting uitdeelt dan zal over het gedeelte dat aan de Belgische vennoot wordt uitgekeerd, namelijk 30, een in de regel bevrijdende roerende voorheffing van in principe 25% verschuldigd zijn. Over het gedeelte van de gereserveerde winst na belasting dat aan de Nederlandse vennoot wordt uitgekeerd, is ingevolge artikel 10, paragraaf 2, subparagraaf b, in beginsel maximaal 15% Belgische belasting verschuldigd. Vanuit Nederlands perspectief bezien, leidt de Belgische belasting over de uitgekeerde winst de facto tot dubbele belastingheffing. Deze dubbele heffing kan op twee manieren worden vermeden: (i) doordat België ingevolge de laatste volzin van punt 2 van Protocol I afziet van het heffen van belasting, of (ii) doordat Nederland ter zake van de Belgische belasting analoog aan de verrekeningsmethode van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 voorkoming van dubbele belasting verleent. In voorkomend geval zullen de bevoegde autoriteiten ingevolge artikel 28, paragraaf 3, van het verdrag in onderlinge overeenstemming regelen volgens welke methodiek dubbele belasting terzake wordt voorkomen.

Voor een toelichting bij punt 4, paragraaf b, van Protocol I wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4.

In overeenstemming met het OESO Modelverdrag 1992/1997 bepaalt paragraaf 1, subparagraaf d, dat, tenzij de context van het verdrag anders vereist, de uitdrukkingen «onderneming van een verdragsluitende Staat» en «onderneming van de andere verdragsluitende Staat» een onderneming gedreven door een inwoner van een verdragsluitende Staat respectievelijk een onderneming gedreven door een inwoner van de andere verdragsluitende Staat betekenen.

Ingevolge paragraaf 1, subparagraaf e, omvat de uitdrukking «internationaal verkeer», tenzij de context van het verdrag anders vereist, alle vervoer met een schip, binnenvaartschip of luchtvaartuig dat wordt geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van werkelijke leiding in een van de verdragsluitende Staten is gelegen, behalve wanneer het schip, binnenvaartschip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere verdragsluitende Staat zijn gelegen.

In paragraaf 1, subparagraaf f, is bepaald dat onder de uitdrukking «bevoegde autoriteit» wordt verstaan de (federale) Minister van Financiën van België respectievelijk de Minister van Financiën van Nederland of hun bevoegde vertegenwoordigers.

In paragraaf 1, subparagraaf g, is, in lijn met het OESO Modelverdrag 1992/1997, vastgelegd dat de uitdrukking «onderdanen» omvat (i) alle natuurlijke personen die de nationaliteit van een verdragsluitende Staat bezitten, en (ii) alle vennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in een verdragsluitende Staat van kracht is.

In paragraaf 2 is met betrekking tot de uitleg van een niet in het verdrag omschreven uitdrukking, in overeenstemming met het OESO-modelverdrag 1992/1997, de zogenaamde dynamische interpretatiemethode voorgeschreven. Volgens deze methode heeft een dergelijke uitdrukking, bij toepassing van het verdrag door een verdragsluitende Staat, de betekenis die daaraan volgens het nationale recht van die Staat wordt gegeven op het moment van toepassing van het verdrag, tenzij de context van het verdrag anders vereist. Voorts geldt daarbij als rangorde in de nationale wetgeving dat de betekenis van een dergelijke uitdrukking volgens de belastingwetgeving voorrang heeft op de betekenis daarvan volgens andere wetgeving.

Voor punt 3 van Protocol I wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 28.


Aantekeningen

Kwalificatie van (verdrags)uitdrukkingen

Paragraaf 2 bepaalt dat niet-gedefinieerde uitdrukkingen (in het verdrag) worden ingekleurd naar het nationaal recht van het verdragstoepassend land. Daarbij heeft belastingwetgeving voorrang op andere wetgeving.

Toch kunnen begrippen welke verdragsrechtelijk niet zijn gedefinieerd, en in de nationale wet wèl, een eigen invulling krijgen voor de verdragstoepassing. Zie hieromtrent Hoge Raad, 13 mei 2011, nr. 09/03847: r.o. 3.5.2 en Conclusie A-G, punten 9.6-9.8. De Hoge Raad overwoog:

"Immers, voor de toepassing van artikel [x] van het Verdrag is het [...]-karakter van de desbetreffende [...] bepalend, en niet de kwalificatie naar nationaal recht van de regeling waaruit die [...] voortvloeit."