Artikel 25 DBV

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Verdragtekst

Artikel 25. Instellingen voor collectieve belegging in effecten

1. Een instelling voor collectieve belegging in effecten (I.C.B.E.) die geen rechtspersoon is en die is gelegen in een verdragsluitende Staat waar zij niet is onderworpen aan een belasting bedoeld in artikel 2, paragraaf 3, subparagraaf a, 2° of paragraaf 3, subparagraaf b, 3°, die dividenden of interest verkrijgt die afkomstig zijn uit de andere verdragsluitende Staat, kan in plaats van de individuele deelgerechtigden in de I.C.B.E., die inwoner zijn van de eerstbedoelde verdragsluitende Staat, zelf een aanvraag indienen voor de in het Verdrag voorziene belastingverminderingen, -vrijstellingen of andere voordelen voor de individuele deelgerechtigden.

Niettegenstaande het bovenstaande, kan de aldaar bedoelde I.C.B.E., indien ten minste 75 percent van de bewijzen van deelgerechtigdheid in die I.C.B.E. in het bezit is van personen die inwoner zijn van de verdragsluitende Staat waar die I.C.B.E. is gelegen, een beroep doen op de bepalingen van artikel 10, paragraaf 2, subparagraaf b en artikel 11, paragraaf 2.

2. Alleen indien en voor zover die I.C.B.E. in de gevallen bedoeld in de paragraaf 1 niet zelf de voordelen van het Verdrag claimt, kan een persoon die deelneemt in die I.C.B.E. in de verdragsluitende Staat waaruit het inkomen afkomstig is een beroep doen op verdragsvoordelen.


Gezamenlijke artikelsgewijze toelichting

Instellingen voor collectieve beleggingen in effecten (artikel 25)

Collectief beleggen in effecten geschiedt in België en Nederland veelal via instellingen voor collectieve beleggingen in effecten. Daarbij zijn twee verschillende categorieën van instellingen te onderkennen. In de eerste plaats instellingen die aan de heffing van vennootschapsbelasting zijn onderworpen; daarbij gaat het in België om beleggingsvennootschappen en in Nederland om open fondsen voor gemene rekening, vennootschappen en andere rechtspersonen waaronder beleggingsinstellingen in de zin van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Bij grensoverschrijdende beleggingen hebben deze, los van hun achterliggende aandeelhouders of anderszins deelgerechtigden functionerende, entiteiten als inwoners van de verdragsluitende Staten (zie artikel 1 in samenhang met artikel 4, paragraaf 1, van het verdrag) en als uiteindelijk gerechtigden tot de beleggingsopbrengsten recht op de verdragsvoordelen van de artikelen 10 en 11 van het verdrag. Voorts wordt collectief belegd via instellingen die niet als zodanig aan de heffing van vennootschapsbelasting zijn onderworpen; in België gaat het dan om gemeenschappelijke beleggingsfondsen en in Nederland om besloten fondsen voor gemene rekening. Deze entiteiten zijn fiscaal transparant, hetgeen betekent dat de behaalde beleggingsopbrengsten fiscaal pro rata parte worden toegerekend aan de participanten in deze fondsen. Vanwege deze transparantie kunnen bij grensoverschrijdende beleggingen de verdragsvoordelen van de artikelen 10 en 11 van het verdrag normaliter niet op het niveau van de entiteiten worden gerealiseerd. Iedere participant zou derhalve deze verdragsvoordelen zelf moeten claimen. Met name in de situatie waarin een dergelijke entiteit vele participanten heeft, brengt dit voor die participanten, de administrateur van de entiteit en de belastingadministraties aanzienlijke administratieve lasten met zich mee. Ter vermijding daarvan, en ook wel om het aantal individuele aanvragen zoveel mogelijk te beperken, is in artikel 25 een praktische regeling opgenomen op grond waarvan ook in deze situaties de verdragsvoordelen via één collectieve aanvraag door de entiteiten zelf kunnen worden gerealiseerd. Zulks kan worden gerealiseerd op twee manieren. In de eerste plaats bepaalt paragraaf 1 dat een in één van de verdragsluitende Staten gelegen fiscaal transparante instelling voor collectieve belegging in effecten die dividenden en/of interest verkrijgt uit de andere verdragsluitende Staat, ten behoeve van alle of voor een aantal van haar participanten een collectieve aanvraag kan indienen voor het verkrijgen van de verdragsvoordelen waarop die participanten zelf recht zouden hebben. Uitgangspunt en voorwaarde daarbij is in beginsel dat alle participanten ten behoeve van wie de verdragsvoordelen op één collectieve aanvraag worden geclaimd inwoner zijn van de verdragsluitende Staat waar de instelling voor collectieve belegging in effecten is gelegen én allen uiteindelijk gerechtigd zijn tot de betrokken verdragsvoordelen. In afwijking daarvan maakt de tweede volzin van paragraaf 1 het mogelijk voor de instelling voor collectieve belegging in effecten om op eigen naam de verdragsvoordelen van artikel 10, paragraaf 2, en artikel 11, paragraaf 2, te claimen. Uit praktische overwegingen is daartoe niet vereist dat alle participatiebewijzen in de instelling in het bezit zijn van inwoners van de verdragsluitende Staat waar de entiteit is gelegen, doch volstaan wordt met het vereiste dat ten minste 75% van die participatiebewijzen in het bezit is van inwoners van die Staat. Daarbij wordt tevens uit praktische overwegingen verondersteld dat inwonerschap en verdragsgerechtigd samenvallen. Teneinde te voorkomen dat voor dezelfde beleggingsopbrengsten de verdragsvoordelen tweemaal zouden worden geclaimd, is in paragraaf 2 bepaald dat een participant slechts dan zelf de verdragsvoordelen kan claimen indien de instelling voor collectieve belegging in effecten niet zelf de verdragsvoordelen heeft geclaimd volgens de twee hoger vermelde modaliteiten.


Aantekeningen