Artikel 28 DBV

Uit NeBelEx Wiki
Versie door Eric Hoepelman (Overleg | bijdragen) op 26 apr 2012 om 19:56

(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

Verdragtekst

Artikel 28. Regeling voor onderling overleg

1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een verdragsluitende Staat of van beide verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin het interne recht van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of indien zijn geval onder artikel 26, paragraaf 1, ressorteert, aan die van de verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die een belastingheffing ten gevolge heeft die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.

2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing ervan te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende Staat te regelen, teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de verdragsluitende Staten.

3. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen.

4. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten plegen overleg omtrent de administratieve maatregelen die voor de uitvoering van de bepalingen van het Verdrag nodig zijn en met name omtrent de bewijsstukken die de inwoners van elke verdragsluitende Staat moeten overleggen om in de andere Staat de bij het Verdrag bepaalde belastingvrijstellingen of -verminderingen te verkrijgen.

5. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkander in verbinding stellen voor de toepassing van het Verdrag.


Teksten uit Protocol I

3. Met betrekking tot artikel 3, paragraaf 2, en artikel 28, paragraaf 3

Het is wel te verstaan dat indien de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten in onderlinge overeenstemming een oplossing binnen de context van het Verdrag hebben bereikt voor gevallen waarin:

a) onder toepassing van artikel 3, paragraaf 2, de uitleg van een niet omschreven uitdrukking als gevolg zou hebben dat; dan wel
b) als gevolg van kwalificatieverschillen (bijvoorbeeld van een inkomensbestanddeel of van een persoon),

een situatie van dubbele belasting of dubbele vrijstelling zou optreden, deze oplossing - na bekendmaking daarvan door beide bevoegde autoriteiten - voor de toepassing van het Verdrag ook in andere, gelijke gevallen bindend zal zijn.

27. Met betrekking tot artikel 28

De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten kunnen ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een onderling overleg op basis van het bepaalde in artikel 28 tevens overeenkomen dat in de verdragsluitende Staat waar ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een vermeerdering van het belastbare inkomen met betrekking tot de daaruit voortvloeiende verschuldigde belasting wordt afgezien van belastingverhogingen, interest en kosten, indien in de andere verdragsluitende Staat met betrekking tot de corresponderende vermindering van belasting ingevolge die regeling wordt afgezien van de toekenning van interest.


Gezamenlijke artikelsgewijze toelichting

Regeling voor onderling overleg (artikel 28 en punten 3 en 27 van Protocol I)

Artikel 28 regelt, in overeenstemming met het OESO Modelverdrag 1992/1997, de zogenoemde procedure voor onderling overleg. Ingevolge paragraaf 1 heeft een persoon die van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende Staten voor hem (zullen) leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het verdrag, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wet- en regelgeving van de Staten voorziet, de bevoegdheid om binnen drie jaar nadat deze maatregelen voor het eerst aan hem ter kennis zijn gebracht zijn geval voor te leggen aan de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner of – indien zijn geval onder paragraaf 1 van artikel 26 ressorteert – waarvan hij onderdaan is. Ingevolge paragraaf 2 zal de desbetreffende bevoegde autoriteit, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en zij niet in staat is zelf een bevredigende oplossing te treffen, trachten voor het geval in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende Staat een zodanige regeling te treffen dat een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het verdrag wordt vermeden. In punt 27 van Protocol I is in dit verband bepaald dat de bevoegde autoriteiten daarbij tevens overeen kunnen komen dat in de verdragsluitende Staat waar de regeling leidt tot een vermeerdering van het inkomen met betrekking tot de uit die vermeerdering voortvloeiende verschuldigde belasting wordt afgezien van belastingverhogingen, interest en kosten, indien in de andere verdragsluitende Staat waar de regeling leidt tot een corresponderende vermindering van het inkomen met betrekking tot de daaruit voortvloeiende (ambtshalve) vermindering of teruggave van belasting wordt afgezien van interest. De aldus overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de in de nationale wet- en regelgeving van de verdragsluitende Staten opgenomen verjaringstermijnen. In paragraaf 3 is vervolgens bepaald dat de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten in onderlinge overeenstemming zullen trachten moeilijkheden of twijfelpunten op te lossen die met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van het verdrag mochten rijzen.

Met betrekking tot de toepassing van de paragrafen 1 tot en met 3 is nog het volgende van belang. In zijn arresten van 29 september 1999, nrs. 33 267 en 34 482, gepubliceerd in V-N 1999/46.9 respectievelijk V-N 1999/46.8, heeft de Hoge Raad der Nederlanden beslist dat een gezamenlijke uitleg die de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten in onderlinge overeenstemming aan een in het verdrag opgenomen uitdrukking hebben gegeven slechts bindend is voor de respectieve belastingadministraties, maar dat die gezamenlijke uitleg de belastingrechter niet kan ontslaan van zijn verplichting om het verdrag uit te leggen indien in een voor hem aanhangig geschil daarop een beroep wordt gedaan. De facto in dezelfde zin heeft het Hof van Beroep te Gent beslist in zijn uitspraak van 30 oktober 1997, gepubliceerd in Algemeen Fiscaal Tijdschrift, nr. 2, blz. 90–91. Met deze beslissingen lijkt een vicieuze cirkel te ontstaan. Een gezamenlijke uitleg van een uitdrukking in het verdrag die de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten in onderlinge overeenstemming – binnen de context van het verdrag – zijn overeengekomen, strekt ertoe in concrete situaties dubbele belasting dan wel dubbele vrijstelling te voorkomen. Wanneer een dergelijke gezamenlijke uitleg geen bindende kracht heeft en de belastingrechters in beide Staten die uitdrukking verschillend uitleggen, dan wel hebben uitgelegd, zou in theorie wederom een situatie van dubbele belasting respectievelijk dubbele vrijstelling kunnen ontstaan. Met het oog op het voorkomen van deze gevolgen is in punt 3 van Protocol I een bepaling opgenomen waarin de bindende kracht is vastgelegd voor – door de beide bevoegde autoriteiten bekendgemaakte – oplossingen die zij met toepassing van artikel 28 in onderlinge overeenstemming, binnen de context van het verdrag, hebben bereikt voor gevallen waarin dubbele belasting of dubbele vrijstelling zou optreden als gevolg van de toepassing van artikel 3, paragraaf 2, met betrekking tot de uitleg van een niet in het verdrag omschreven uitdrukking, of als gevolg van kwalificatieverschillen (bijvoorbeeld van een inkomstenbestanddeel of van een persoon). De belastingrechter kan uiteraard wel toetsen of de oplossing past binnen de context van het verdrag.

In paragraaf 4 is vastgelegd dat de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten overleg zullen plegen over de administratieve maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen van het verdrag en in het bijzonder over de bewijsstukken die overgelegd moeten worden teneinde de in het verdrag voorziene vrijstellingen en verminderingen te kunnen verkrijgen. Deze paragraaf is met name van belang voor het treffen van uitvoeringsvoorschriften in het kader van de toepassing van de in de artikelen 10 tot en met 12 voorziene verlagingen van belasting door de verdragsluitende Staat waaruit het dividend, de interest en de royalty afkomstig is.

In paragraaf 5 is bepaald dat de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten zich rechtstreeks met elkaar in verbinding kunnen stellen voor de toepassing van het verdrag.

Ten slotte wordt nog opgemerkt dat is afgezien van het opnemen van een algemene arbitragebepaling als sluitstuk van een procedure voor onderling overleg. Dit betekent derhalve dat in de relatie tussen België en Nederland alleen arbitrage kan plaatsvinden die binnen de grenzen van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (90/436/EEG) gebeurt.


Aantekeningen

Overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten

De bevoegde autoriteiten van Nederland en België kunnen overleg voeren op basis van artikel 28, paragraaf 3. Het uitgangspunt van dit overleg is om moeilijkheden of twijfelpunten met betrekking tot de interpretatie van het verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. In artikel 3 van Protocol I is bepaald dat een binnen de context van het verdrag overeengekomen oplossing, na bekendmaking daarvan door beide bevoegde autoriteiten, voor de toepassing van het verdrag ook in andere, gelijke gevallen bindend zal zijn.


Artikel 18, zesde paragraaf

  • DGB2011/2147M: Overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van België en Nederland met betrekking tot de levensloopregeling, artikel 18, zesde paragraaf, en Europarlementariërs


Beleid (NL)